scholarly journals Impact van IFRS 15

2019 ◽  
Vol 93 (11/12) ◽  
pp. 317-328
Author(s):  
Katja Van der Kuij-Groenberg ◽  
Maarten Pronk
Keyword(s):  

IFRS 15 Revenue from Contracts with Customers is voor het eerst van toepassing op jaarrekeningen met een boekjaar aanvangend op of na 1 januari 2018. Wij analyseren de effecten van deze nieuwe standaard voor 66 Europese beursgenoteerde ondernemingen. In een meerderheid van de onderzochte jaarrekeningen is het effect van de eerste toepassing van IFRS 15 op eigen vermogen en omzet niet materieel. Bedrijfstakken die het meest zijn geraakt, zijn Telecommunications en Utilities. De timing van de omzet wordt het meest genoemd als oorzaak van de impact, gevolgd door het activeren van de kosten van het verkrijgen van een contract. De werkelijke impact wijkt niet veel af van de vorig jaar ingeschatte impact.

1970 ◽  
Vol 5 (5) ◽  
Author(s):  
Hugo Collumbien
Keyword(s):  

Vertaling van het artikel van Armand Heinsin "inventaire Archéologique de Gand" (2.2.1910).Gevolgd door Bibliografie GT05_5.Vraag en antwoord GT05_5


2019 ◽  
Vol 35 (1) ◽  
Author(s):  
Hans Kasper

Er is in het algemeen een positieve samenhang tussen iemands gezondheid en het hebben van werk. Maar hoe luidt de specifieke samenhang tussen arbeidsmarktpositie (werkend, werkloos, arbeidsgehandicapt of gepensioneerd) en zijn/haar gezondheid? En hoe zijn verschillen te verklaren? Dit onderzoeken we aan de hand van het nieuwe concept Positieve Gezondheid. Daarin wordt een zestal domeinen van gezondheid onderscheiden (in tegenstelling tot de drie aspecten van de WHO-gezondheidsdefinitie). Uit een internet-enquête onder 1.000 Nederlanders blijkt dat werkenden hun gezondheid als het beste beoordelen, gevolgd door gepensioneerden, arbeidsgehandicapten en werklozen. Het oordeel over de eigen gezondheid wordt in positieve zin vooral bepaald door het oordeel over de lichaamsfuncties (uit de WHO-definitie) en door twee nieuwe aspecten van Positieve Gezondheid: de kwaliteit van het leven en het kunnen verrichten van de dagelijkse bezigheden. Voor werklozen is het oordeel over de mentale functies ook van belang; voor arbeidsgehandicapten het oordeel over de sociaal-maatschappelijke participatie en het oordeel over de mentale functies. Doelgroep-specifieke interventies zijn nodig om een zo goed mogelijke gezondheid te realiseren die de kans op een goede positie op de arbeidsmarkt vergroot.


2016 ◽  
Vol 70 (2) ◽  
pp. 87-98
Author(s):  
Klaas Bom ◽  
Petruschka Schaafsma ◽  
Benno van den Toren ◽  
Heleen Zorgdrager
Keyword(s):  

Uitgaande van het KNAW rapport Klaar om te wenden, presenteert dit artikel de gezamenlijke visie van de vier auteurs (allen verbonden aan de PThU) op de theologie. Zij delen het gevoel van urgentie om de interdisciplinaire studie van religie georganiseerd ter hand te nemen die in het rapport wordt genoemd, maar kunnen zich niet vinden in de reden die daarvoor wordt aangevoerd voor de participatie van de theologie. De theologische bijdrage aan deze interdisciplinaire onderneming is namelijk veel specifieker dan uit dit rapport blijkt. Niet een veronderstelde gezamenlijke focus op wat ‘geleefd geloof’ genoemd wordt of het verwoorden van het ‘insiders perspectief’, maar de wijze waarop de theologie normatieve vragen aan de orde stelt en behandelt biedt de basis voor een zelfstandige bijdrage van de theologie. Deze normativiteit komt aan het licht in de zoektocht van de theologie naar het ware, goede en schone, aldus de auteurs. Deze benadering krijgt weinig aandacht aan de Nederlandse universiteiten ‐ één van de redenen waarom de theologie zich gespecialieerd heeft in het transparant maken van (vaak impliciete) normativiteit. Met deze specifieke inbreng zoekt de theologie de dialoog met andere wetenschappen. Zonder dit verstaan van de theologie en de bijbehorende dialoog is er volgens de schrijvers onvoldoende basis voor een gezamenlijk onderzoeksprogramma over religie. Deze gezamenlijke visie wordt gevolgd door vier artikelen, waarin steeds een casus wordt gepresenteerd die een bepaald onderdeel van deze visie op de interdisciplinaire samenwerking verder uitwerkt.


1999 ◽  
Vol 17 (2) ◽  
pp. 223-239 ◽  
Author(s):  
Piet G. Vos ◽  
Paul P. Verkaart

Listeners' ability to infer the mode (major vs. minor) of a piece of Western tonal music was examined. Twenty-four subjects, divided into two groups according to their level of musical expertise, evaluated 11 musical stimuli, selected from J. S. Bach's "Well-Tempered Clavier". The stimuli included both unambiguous and ambiguous examples of the two modes, as well as one example of a modulation (from minor into major). The stimuli consisted of unaccompanied melodic openings of compositions, each containing 10 tones. Stimulus presentation and evaluation took place in nine progressively longer steps, starting with presentation of the first two tones, followed by their evaluation on a continuous scale, with 0 = "extremely minor" and 100 = "extremely major," and ending with evaluation of the complete stimulus. The results showed that mode inference followed the prescribed modes and tended to become more definite with increasing stimulus length. Experts were generally more definite in their inferences than were nonexperts. Surprisingly, the temporal structure of stimuli also appeared to affect mode inference. The degree of definiteness of mode judgments did not systematically differ between the two modes. It was concluded that listeners are able to infer the mode of a piece of music in the absence of explicit harmonic cues. The generalizability of the results with respect to music pieces of late periods in Western music history and the impact of different musical genres on mode inference are discussed. /// Onderwerp van onderzoek betrof het perceptuele onderscheid tussen majeur en mineur. Vierentwintig proefpersonen, verdeeld in twee groepen die verschilden in nivo van muzikale expertise, evalueerden 11 hen onbekende muziek stimuli, gekozen uit J. S. Bach's "Wohltemperierte Klavier". De stimuli bevatten zowel ondubbelzinnige als ambigue voorbeelden van de twee toonsoort geslachten, alsmede een voorbeeld van modulatie (in dit geval van mineur naar majeur). De stimuli bestonden uit ongeharmonizeerde melodische openingen van composities, elk 10 tonen lang. Stimulus aanbieding en (majeur/mineur) evaluatie vonden plaats in negen toenemend langere stappen, beginnend met de aanbieding van de eerste twee tonen van een stimulus, gevolgd door een evaluatie daarvan (op een continue schaal met 0 = "uitgesproken mineur" en 100 = "uitgesproken majeur"), en eindigend met de evaluatie van de complete stimulus. De resultaten lieten zien dat de evaluaties de profilering der voorgeschreven toonsoortgeslachten volgden en stelliger werden met toenemende stimulus lengte. De experts bleken doorgaans zekerder in hun kwalificaties dan de nonexperts. Verrassend genoeg bleek ook de temporele struktuur der stimuli de beoordeling te beïnvloeden. Geconcludeerd werd dat luisteraars in staat zijn om het geslacht van de toonsoort waarin een muziekstuk staat te identificeren in afwezigheid van expliciete harmonische informatie. De generalizeerbaarheid der resultaten met betrekking tot muziekstukken uit latere perioden in de Westerse tonale muziekgeschiedenis alswel de mogelijke invloed van verschillende muzikale genres op de majeur/mineur interpretatie werden ter discussie gesteld.


2018 ◽  
Vol 42 (1) ◽  
Author(s):  
Luc Devriese ◽  
Adrien Brysse
Keyword(s):  

Na de ontbinding vanaf 1534 van de kloosterorden in Engeland onder Hendrik VIII en Elisabeth I, vluchtten een aantal communauteiten naar het vasteland. In ons land was Brussel de eerste vestigingsplaats (1598) van de Engelse benedictinessen. Dit werd in Gent in 1624 gevolgd door een eveneens Engelse stichting, genoemd ‘Abdij van de Onbevlekte Ontvangenis van de Moeder Gods’. Aldus kreeg Gent, naast de ‘autochtone’ benedictinessenabdij in het Rijke Gasthuis aan de Hoogstraat, er een ‘vreemd’ vrouwenklooster van dezelf de orde bij.  


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document