scholarly journals De complexiteit van het managen van diversiteit in teams

2020 ◽  
Vol 22 (4) ◽  
pp. 1-22
Author(s):  
Astrid Homan

De toenemende diversiteit op de werkvloer vraagt om gedegen management van deze verschillen door organisaties. Een groot aantal organisaties is al actief bezig met het vergroten van diversiteit en inclusie van medewerkers (zie bv. diversiteitinbedrijf. nl), maar er is meer nodig dan het vergroten van diversiteit en mensen zich als individu thuis laten voelen. Medewerkers werken namelijk vaak in teamverband, waarin diversiteit zowel positieve als negatieve effecten kan hebben. Gelukkig is veel wetenschappelijk onderzoek naar teamdiversiteit gedaan dat inzicht kan verschaffen in hoe diversiteit aangestuurd kan worden. In dit artikel geef ik een overzicht van de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek naar diversiteit in teams. Uit dit overzicht blijkt onder andere dat de effectiviteit van management van diversiteit grotendeels afhankelijk is van de mate waarin teamleden een positieve overtuiging over en goede omgangsvaardigheden met diversiteit hebben. Het artikel eindigt met enkele aanbevelingen voor managers en HR medewerkers en adviseurs die te maken hebben met diversiteit in hun teams en hun organisatie.

2020 ◽  
Vol 33 (3) ◽  
Author(s):  
Annet H. de Lange

Door lagere geboortecijfers, een hogere levensverwachting en een stijgende pensioenleeftijd is het thema succesvol ouder worden op het werk een belangrijk onderwerp geworden. In deze oratie-bewerking wordt het belang van het hanteren van een positief levenslooppsychologisch perspectief op het thema zelfmanagement en succesvol ouder worden op het werk benadrukt. Hierbij wordt aandacht besteed aan: (1) definities en theorievorming omtrent de begrippen zelfmanagement en succesvol ouder worden op het werk, (2) zelfmanagementhulpbronnen die ingezet kunnen worden door werkenden gedurende de beroepsloopbaan, en (3) mogelijke arbeids- en organisatiepsychologische interventies om zelfmanagement van werkenden positief te kunnen beïnvloeden. Tot slot (4) wordt een onderzoeksagenda gepresenteerd voor toekomstig (toegepast) wetenschappelijk onderzoek naar zelfmanagement en succesvol ouder worden op het werk.


2004 ◽  
Vol 78 (9) ◽  
pp. 398-403
Author(s):  
H. Van Ees ◽  
Theo Postma

De aanbevelingen van de code Tabaksblat zijn ontleend aan ‘best practices’. De vraag rijst waarop ‘best practices’ zijn gebaseerd en wat er mee wordt beoogd. In dit artikel zal worden betoogd dat de code mogelijk de legitimiteit van corporate governance instituties, in het bijzonder de Raad van Commissarissen (RvC), vergroot, maar niet noodzakelijkerwijs het effectief functioneren van deze instituties. De argumentatie hiervoor is dat de code Tabaksblat vooral richtlijnen over de RvC geeft en weinig over het daadwerkelijke gedrag van de raad zegt. De resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen kenmerken van de RvC en de prestatie van de onderneming laten geen eenduidige interpretatie toe. Daartoe is vooral meer onderzoek nodig naar de onderlinge relatie tussen dergelijke kenmerken enerzijds en de besluitvormingsprocessen en activiteiten van de Raad anderzijds. Gepleit wordt voor onderzoek dat zich richt op het openen van deze Black box. Dit wordt toegelicht aan de hand van de discussie inzake onafhankelijkheid van commissarissen. Onze conclusie is dat de formele behandeling van het begrip onafhankelijkheid in de code Tabaksblat waarschijnlijk niet het beoogde effect zal sorteren. Dit vanwege de te beperkte invulling van het begrip en de veronachtzaming van de meer procesmatige aspecten van het functioneren van de RvC. Een vervolgcode zou naar onze mening meer moeten inspelen op hoe commissarissen met elkaar en met de raad van bestuur omgaan. Onafhankelijkheid wordt dan meer benaderd in termen van mentale onafhankelijkheid, ‘dingen anders zien’, goed geïnformeerd willen zijn en het denken van bestuurders willen uitdagen. Dit vraagt betrokkenheid van commissarissen en leiderschap van de voorzitter van de RvC. Op deze punten kunnen opleidingen voor commissarissen ook een rol spelen.


2018 ◽  
Vol 92 (1/2) ◽  
pp. 21-25
Author(s):  
Ed Vosselman ◽  
Ivo De Loo

Onderzoek naar de performativiteit van accounting laat zien hoe becijferingen en calculaties in netwerken tot ontwikkeling komen en daar invloed kunnen uitoefenen. Als spelers in een netwerk kunnen zij in wisselwerking met andere spelers beoordelen, territorialiseren, kanaliseren en subjectiveren. Cijfers en calculaties hebben een Januskop: zij kijken zowel vooruit als achteruit en associëren zich, soms onvoorspelbaar, met verschillende belangen en emoties. Zij verwijzen naar iets of iemand, maar blijken eerder actief te zijn in de constructie van realiteit dan in de re-presentatie daarvan. Dit wordt ook wel de performativiteit van accounting genoemd. In dit artikel wordt die performativiteit geïllustreerd aan de hand van prestatiemeting in wetenschappelijk onderzoek.


Author(s):  
M. FINOULST ◽  
P. VANKRUNKELSVEN ◽  
E. VAN LEEUWEN ◽  
T. CHRISTIAENS

Het Laatste Nieuws, 27 april 2021: “Experten willen meer onderzoek naar afbouwen van antidepressiva” Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar het afbouwen van antidepressiva. Dat vindt een internationaal team onder leiding van UGent-onderzoekers. Hoewel er veel bekend is over het groeiende gebruik van antidepressiva, is dat niet het geval over veilige en effectieve methodes om ermee te stoppen.


2003 ◽  
Vol 77 (12) ◽  
pp. 567-575 ◽  
Author(s):  
J. C. M. Vermetten
Keyword(s):  

In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de mate waarin financiële jaarrapporten die kleine rechtspersonen deponeren bij de Kamer van Koophandel, voorzien in de informatiebehoeften van kredietverstrekkers binnen banken. Hieruit blijkt dat de huidige wet- en regelgeving inzake inrichtings- en publicatievereisten van jaarrapporten van kleine rechtspersonen dusdanig beperkt is dat daarmee onvoldoende wordt voorzien in de informatiebehoeften van bovengenoemde kredietverstrekkers. Deze kredietverstrekkers voorzien voornamelijk in hun informatiebehoeften door rechtstreeks contact met kleine rechtspersonen. Hierbij spelen financiële jaarrapporten een belangrijke rol en wordt grote waarde gehecht aan de betrokkenheid van een accountant.


2004 ◽  
Vol 78 (11) ◽  
pp. 489-496
Author(s):  
R. W. Bakker ◽  
Ruud Vergoossen

In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de mate waarin Nederlandse ondernemingen met een beursnotering in de Verenigde Staten de United States Generally Accepted Accounting Principles (US GAAP) toepassen in hun in Nederland gepubliceerde jaarrekening. Daartoe is onderzocht in hoeverre deze ondernemingen in de periode 1995-2002 grondslagwijzigingen hebben doorgevoerd die leiden tot het (meer) toepassen van US GAAP en is nagegaan wat de belangrijkste verschillen tussen US GAAP en de Nederlandse verslaggevingsregels zijn zoals die blijken uit de jaarrekening 2002. Bovendien omvat het onderzoek een vergelijking van de additionele informatieverschaffing in de in Nederland gepubliceerde jaarrekening 2002 en de jaarrekening 2002 zoals opgenomen in het Form 20-F dat bij de Securities and Exchange Commission is gedeponeerd. De onderzoeksresultaten worden vergeleken met eerder soortgelijk onderzoek. Hoewel de in het onderzoek betrokken ondernemingen meer en meer waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen toepassen die in overeenstemming zijn met US GAAP, wordt het aantal in de aansluitingsoverzichten opgenomen afwijkingen tussen de cijfers op basis van US GAAP en die op basis van de Nederlandse verslaggevingsregels niet kleiner, maar juist groter. Daarnaast blijkt dat veel additionele informatie die in de Verenigde Staten verplicht is, ook steeds vaker terechtkomt in de in Nederland gepubliceerde jaarrekening.


2018 ◽  
Vol 92 (1/2) ◽  
pp. 53-59
Author(s):  
Marcel Pheijffer

Het wetenschappelijk onderzoek naar het kenobject accountancy kenmerkt zich in Nederland door een relatief uniforme aanpak qua te behandelen thematiek, theoretische inzichten, paradigma’s en methodologie. De auteur pleit voor een verbreding van de blik binnen de academische gemeenschap, waarbij wat meer van de gebaande paden wordt afgeweken. Hij verwijst daarbij naar de stroming ‘critical accounting’ en bespreekt welk type onderzoek en onderzoeksonderwerpen daarbinnen vallen. Binnen de Nederlandse context spreekt de auteur over ‘kritische accountancy’ en geeft een aantal suggesties voor onderzoek op dat gebied. Daarbij roept hij de Nederlandse hoogleraren op meer oog voor deze onderzoekstroming en de genoemde onderzoeksuggesties te hebben.


2014 ◽  
Vol 83 (6) ◽  
pp. 313-320
Author(s):  
N. Porters ◽  
C. P. H. Moons ◽  
I. Polis ◽  
J. Dewulf ◽  
H. De Rooster

Het project Sterycat is een door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gefinancierd wetenschappelijk onderzoek dat, in een samenwerking tussen de Faculteit Diergeneeskunde en zeventien Vlaamse asielen, het effect van vroegcastratie op de gezondheid en het gedrag van katten heeft onderzocht. Om vroegcastratie van asielkittens efficiënt te kunnen integreren in het overheidsbeleid, is het belangrijk de opinie van het werkveld te kennen. Daarom werd op het einde van het project een enquête (16 vragen, 70 exemplaren in totaal) rondgestuurd naar de asieldierenartsen en -medewerkers van de deelnemende asielen. Vijfendertig personen vulden de enquête in (10 asieldierenartsen en 25 asielmedewerkers). De meerderheid onder hen (85%) was voorstander van de voortzetting van vroegcastratie van asielkatten na het project Sterycat. Niettegenstaande was er bij sommige respondenten toch ongerustheid over mogelijke complicaties door de ingreep (58%) en over uitbraken van virale ziekten (72%). De financiële haalbaarheid en het uitwerken van een regeling om derving van inkomsten bij niet-asieldierenartsen tegen te gaan, werden belangrijk geacht voor het succesvol toepassen van vroegcastratie bij asielkatten. Voor het efficiënt reduceren van de overpopulatie van katten zouden daarnaast ook particuliere katteneigenaars en gemeenten hun verantwoordelijkheid inzake reproductiepreventie bij katten moeten opnemen. De perceptie van de haalbaarheid van vroegcastratie en van het chippen van asielkatten was significant geassocieerd met het enthousiasme van de dierenarts, de toegenomen adoptiekansen van de kittens en met het feit dat bijgedragen werd tot het reduceren van de overpopulatie van katten in asielen. De mate waarin de voortzetting van vroegcastratie van asielkatten belangrijk werd geacht was dan weer geassocieerd met het type asiel en de verwachting van een beter rendement van het asiel. Uit de resultaten van deze enquête kan besloten worden dat de meeste deelnemende asieldierenartsen en -medewerkers het belangrijk vinden dat vroegcastratie van katten verdergezet wordt in hun asiel, mits rekening gehouden wordt met het financiële aspect van de procedure en de verantwoordelijkheid van particuliere katteneigenaars en gemeenten.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document