kwaliteit van leven
Recently Published Documents


TOTAL DOCUMENTS

142
(FIVE YEARS 16)

H-INDEX

3
(FIVE YEARS 0)

Author(s):  
J. J. E. van Wijk-van Buuren ◽  
C. V. M. Vahedi Nikbakht-van de Sande ◽  
Margreet C. Kerkmeer ◽  
A. C. M. van de Luijtgaarden
Keyword(s):  

SamenvattingIn het Reinier de Graaf Gasthuis maken mannen die androgeendeprivatietherapie krijgen vanwege prostaatkanker nauwelijks gebruik van behandelingen ter preventie van gynaecomastie en mastodynie. In een vragenlijstonderzoek is het optreden van gynaecomastie en mastodynie onderzocht, de impact ervan op kwaliteit van leven, de informatieverstrekking erover en redenen om geen preventieve behandelingen te gebruiken. Van de 100 deelnemers (respons 64,1%) ontwikkelde 37,1% gynaecomastie en 13,4% mastodynie. Op vijf na waren alle mannen geinformeerd over deze bijwerkingen. Reden om preventieve behandeling af te wijzen was de vrees voor meer bijwerkingen. Het hebben van bijwerkingen was niet gerelateerd aan de keuze voor een preventieve behandeling (84%). Alle ondervraagden waren goed op de hoogte van de mogelijke bijwerkingen, maar niet van de mogelijke preventieve maatregelen hiertegen. Het vooruitzicht van het krijgen van gynaecomastie en mastodynie lijkt erger dan het hébben van deze bijwerkingen.


In het verpleeghuis drinkt een deel van de bewoners alcohol. Regelmatig leidt dit tot vragen en discussies. Om inzicht te krijgen in hoe bewoners en zorgprofessionals aankijken tegen alcoholconsumptie in het verpleeghuis en met welke morele vragen zorgprofessionals te maken hebben, is explorerend kwalitatief onderzoek verricht. Het doel van dit artikel is om zorgprofessionals handvatten te bieden die hen kunnen ondersteunen bij het omgaan met morele kwesties rond alcoholconsumptie in de praktijk van het verpleeghuis. Met behulp van interviews en een focusgroep met bewoners en zorgprofessionals zijn ervaringen, waarden en morele dilemma’s geïnventariseerd. De geïnterviewde bewoners zijn van mening dat het aan bewoners zelf is om te beslissen of zij wel of niet alcohol consumeren. Zorgprofessionals hebben te maken met verschillende morele vraagstukken gerelateerd aan de waarden: Respect voor Autonomie, Kwaliteit van Leven, Authenticiteit en (collectieve) Veiligheid. Het waardenschema dat op basis hiervan is ontwikkeld, kan de zorgpraktijk bij de analyse van concrete morele vraagstukken ondersteunen om zorgvuldig af te wegen wat gepast beleid kan zijn.


Achtergrond Om de snel stijgende Nederlandse zorgkosten te beperken, zijn verzorgingshuizen vervangen door goedkopere thuiszorg (formele zorg) of mantelzorg (informele zorg). Het langer thuis wonen leidde tot een groeiende vraag naar formele en mantelzorg. Het doel van dit artikel is inzicht krijgen in: 1) de trends in geleverde formele en mantelzorg; 2) dekking van zorgbehoeften van thuiswonende ouderen, en 3) associaties tussen zorgbehoeften en kwaliteit van leven (KvL). Methoden Cross-sectionele basismetinggegevens werden gebruikt van ‘The Older Persons and Informal Caregivers Survey – Minimum DataSet’ bestaande uit 54 studies uitgevoerd in 2008-2014. 12.735 deelnemers werden geïncludeerd (leeftijd ≥65 jaar, thuiswonend en hulp nodig met wassen, aankleden, medicatie of huishouden). Percentages formele en/of mantelzorg werden beschreven en de associatie met KvL werd onderzocht met ordinale (zelf-gerapporteerde KvL) en lineaire (EQ-5D) regressiemodellen. Resultaten Het percentage formele zorg daalde van 75% naar 63% en het percentage mantelzorg steeg van 16% naar 28% van de geïncludeerde ouderen tussen 2009 en 2013 (p<0.001). Ongeveer één op de vier thuiswonende ouderen had één of meer onvervulde zorgbehoeften. Het niet ontvangen van formele zorg is geassocieerd met een hogere KvL (zelf-gerapporteerde KvL: OR=1,39, CI=[1,251-1,544]; EQ-5D: regressiecoëfficiënt=0,038 CI=[0,023-0,053]). Conclusie De verschuiving van formele naar mantelzorg samen met de lage dekking van zorgbehoeften onderstreept de noodzaak tot meer ondersteuning van thuiswonende ouderen in Nederland en hun mantelzorgers.


De groeiende groep thuiswonende ouderen in Nederland vraagt om een goede ondersteuning door inzet van de juiste diensten, zoals huishoudelijke hulp of dagbesteding. Het bepalen van belangrijke uitkomsten is daarin cruciaal en hiervoor zijn brede uitkomsten in termen van kwaliteit van leven (KvL) relevant, waarbij gekeken wordt naar de invloed van diensten op iemands mogelijkheden of capabilities. In dit artikel worden de ontwikkeling en inhoud van de Adult Social Care Outcomes Toolkit (Nederlandstalige versie, ASCOT-NL) en de Extended Quality of Life Tool (EQLT) beschreven en de toepassingsmogelijkheden in de evaluatie van zorg belicht. Beide instrumenten beogen effecten van zorg op KvL van thuiswonende ouderen te meten op meerdere relevante domeinen. De ASCOT-NL kent acht domeinen; de EQLT bevat deze acht domeinen en voegt daar zes domeinen aan toe, hetgeen resulteert in totaal veertien domeinen. De domeinen van de ASCOT-NL zijn gebaseerd op de doelen van sociale ondersteuning en zorg; de aanvullende domeinen van de EQLT zijn gebaseerd op empirisch onderzoek naar KvL vanuit het perspectief van thuiswonende ouderen en de manier waarop zorg kan bijdragen aan KvL.


De uitbraak van COVID-19 en haar impact op ouderen en andere kwetsbare mensen onderstreept het belang van advance care planning (ACP), ofwel proactieve zorgplanning. ACP is een dynamisch communicatieproces tussen zorgvragers, hun naasten en zorgverleners, waarin wensen en doelen voor toekomstige zorg worden besproken en vastgelegd. In de praktijk is ACP vaak nog niet optimaal. Hierdoor moeten belangrijke behandelbeslissingen soms acuut worden genomen, op kritische momenten. Verschillende factoren dragen bij aan de suboptimale toepassing van ACP. Eén daarvan is onduidelijkheid over rollen en verantwoordelijkheden van verschillende disciplines in het ACP-proces. Het idee dat het voeren van ACP-gesprekken primair behoort tot het takenpakket van de arts, is een misvatting. Vaardigheden die kunnen bijdragen aan een holistisch en persoonsgericht ACP-proces zijn onderbelicht in basiscurricula voor de opleidingen tot verzorgende en verpleegkundige en daardoor mogelijk nog ontoereikend en onbenut. Verzorgenden en verpleegkundigen kunnen bijvoorbeeld in gesprek gaan met zorgvragers over thema’s zoals zingeving, kwaliteit van leven en verlieservaringen als onderdeel van ACP. Ook kunnen zij wensen van zorgvragers onder de aandacht brengen bij andere zorgverleners, onder wie de arts. Erkenning van deze belangrijke rol, door de arts maar ook door verzorgenden en verpleegkundigen zelf, is nodig om van ACP een echt interprofessioneel proces te maken.


Author(s):  
Sebastiaan Remmers ◽  
◽  
Renée Hogenhout ◽  
Monique J. Roobol

SamenvattingProstaatkankerscreening middels PSA bij mannen > 70–74 jaar wordt afgeraden vanwege overdiagnostiek. In deze studie proberen we te achterhalen of er een subgroep te identificeren is – levensverwachting en kwaliteit van leven in ogenschouw genomen – waarbij screening nog wel zinvol zou kunnen zijn. Geïncludeerd werden mannen van 70–74 jaar die waren ingeloot in de interventiearm van de ERSPC Rotterdam en niet waren gediagnosticeerd met prostaatcarcinoom ten tijde van de screening. In dit artikel worden de incidentie en de mortaliteitsdata beschreven. Uiteindelijk werden 3.040 mannen geïncludeerd. Gedurende een periode van 24 jaar ontwikkelden 202 mannen prostaatkanker (7 %), van wie er 52 (26 %) metastasen kregen en 26 % overleed aan de ziekte. De PSA-waarde ten tijde van screening was voorspellend voor prostaatkankersterfte. De conclusie luidde dat mannen > 74 jaar niet per definitie moeten worden uitgesloten van prostaatkankerscreening, gezien de kans op metastasen en sterftecijfers. Beoordeling van vitaliteit en counseling over nadelen van screening vormen, samen met PSA-bepaling en verdere risicostratificatie, de sleutel tot zinvolle screening.


2021 ◽  
Author(s):  
K. Visser

Een belangrijk deel van onze interesse in de wereld om onsheen is gericht op dieren. Niet alleen voor de voedselproductieof het transport, maar ook vanwege onze empathie voor henen onze fascinatie voor wat ze voor ons in veel andere rollen(kunnen) betekenen. Paarden, honden, katten en anderegezelschapsdieren maar ook veel landbouwhuisdieren wordenals metgezel behandeld en met genegenheid verzorgd.Deze belangstelling voor de band tussen mens en dier is sindseind vorige eeuw enorm toegenomen door onder anderede berichtgeving in de populaire pers over de positieve impactvan dieren op het leven van mensen. Hierdoor is de nieuwsgierigheidvan professionals en de samenleving gewekt om dezeunieke relatie tussen mens en dier tot meerwaarde te brengen.Met de toenemende inzet van dieren in ons leven, rijst vanzelfsprekendde vraag of die mens-dier interactie wederzijdspositief uitpakt.In 2019 is de zienswijze Dierbare Hulpverleners: welzijn voormens en dier? van De Raad voor Dierenaangelegenheden(RDA) (Raad voor Dierenaangelegenheden, 2019) verschenenwaarbij de vraag gesteld werd of, en op welke wijze, dieren bijinterventies op verantwoorde wijze kunnen worden ingezet.Zowel in de dagelijkse omgang met, als de inzet van dieren,maar zeker ook in de wetenschappelijke literatuur, is veel vakeraandacht voor hoe dieren de kwaliteit van leven van de menskunnen bevorderen in vergelijking met hoe de mens de kwaliteitvan leven van dieren zouden kunnen verbeteren.Alhoewel deze thematiek het meest herkenbaar is bij sectorenwaar dieren ingezet worden bij dierondersteunde interventies(zoals therapie) of hulp (blindengeleidehonden), moet heteffect van de mens-dier interactie op het dier veel bredergezien worden. Ook bij de inzet van dieren in opsporing,beveiliging, sport, recreatie en vermaak is er sprake van eenintensieve interactie tussen mens en dier. In sommige gevallenis de mens in het partnerschap met het dier zelfs geheel ofgedeeltelijk afhankelijk van het dier. De mens-dier interactieis ook (indirect) zichtbaar in het management, en dan metname in de houderij en fokkerij van dieren. Daar waar mensenbeslissen over huisvesting, voeding en fokdoelen van dieren,kan de kwaliteit van leven van dieren in gevaar komen wanneeronvoldoende rekening wordt gehouden met de behoeftenen aanpassingsmogelijkheden van het dier.Gek genoeg is onderzoek naar het effect van de mens-dierinteractie pas aan het einde van de vorige eeuw als eenonderzoeksgebied opgekomen. Sindsdien is het onderzoekexplosief gegroeid met multidisciplinaire onderzoeksgroepenover de hele wereld. Ook in Nederland wordt voornamelijkop universiteiten onderzoek gedaan naar de interactie tussendieren, mensen en maatschappij. De thematiek wordt vanuitverschillende disciplines benaderd, waaronder ook vanuit hetdiergedrag en dierenwelzijn. Op het hbo wordt onderzoekgedaan naar diergedrag, dierenwelzijn en diermanagement;het effect van de mens-dier interactie op het dier heeft daarechter nog een ondergeschikte rol.Het lectoraat Human-Animal Interactions draagt bij aanhet verder ontrafelen van wat zich af speelt in de mens-dierinteractie en vooral ook wat het voor het dier betekent.De focus ligt bij twee diersoorten: paarden en honden.In de publicatie wordt verder ingegaan op hoede mens-dier interactie tot stand komt, hoe dierenwelzijneen rol speelt in de mens-dier interactie en in welke sectorenmensen met paarden en honden samenwerken.


2020 ◽  
Vol 18 (4) ◽  
pp. 36-39
Author(s):  
Gerrit-Jan De Haan
Keyword(s):  

De medicamenteuze behandeling van progressieve myoclonus epilepsie is van belang omdat aanvallen een belangrijke invloed hebben op de kwaliteit van leven. Helaas is de epilepsie vaak medicatie-resistent en wordt de prognose van de aandoeningen niet beïnvloed door een anti-aanvalsbehandeling. Hier worden de mogelijkheden besproken voor behandeling die is gericht op de onderliggende genetische en metabole oorzaken.


Denkbeeld ◽  
2020 ◽  
Vol 32 (6) ◽  
pp. 15-15
Author(s):  
Frans Hoogeveen ◽  
Hugo van Waarde
Keyword(s):  

Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document