in de praktijk
Recently Published Documents


TOTAL DOCUMENTS

593
(FIVE YEARS 107)

H-INDEX

5
(FIVE YEARS 1)

Author(s):  
Donald H. Baucom ◽  
Melanie S. Fischer ◽  
Sarah Corrie ◽  
Michael Worrell ◽  
Sara e. Boeding
Keyword(s):  

2021 ◽  
Vol 136 (4) ◽  
pp. 27-57
Author(s):  
Violet Soen ◽  
Bram De Ridder

This contribution shifts the debate on ‘applied history’ from the archetypal question abouts terminology and definition (‘what’s in a name’) to its current context and potential (‘why it is here again, and why it is most probably here to stay’). Those advocating ‘applied history’ in the Netherlands and Flanders by and large agree on a shared endeavour to apply both historical skills and insights to contemporary societal debates. They thereby tend to promote long-term, comparative and out-of-the-box thinking to confront today’s (wicked) problems. In these endeavours they offer an alternative to writing commissioned histories and commercial joint ventures, as well as to the 'public history' initiatives co-created by heritage institutions, museums or media outlets. Changing constellations of ideas and incentives in education, science, and society have certainly helped to create an incubation period for the development of applied history. History curricula now allow students to experience their added value in the workplace, research programmes ask to reflect upon the impact and valorisation of historical research, and most of all, younger generations are eager to merge postmodern approaches with clear societal achievements and are trying to do so on safe ethical and methodological grounds. This contribution argues that applied and fundamental research in the field of history could be mutually beneficial, rather than antithetical or antipathetic, and that both approaches can reinforce each other in future. Deze bijdrage verschuift het debat over ‘toegepaste geschiedenis’ van de archetypische vragen over terminologie en definities (‘what’s in a name?’) naar zijn huidige context en potentieel (‘waarom is het opnieuw hier en waarom zal het hoogstwaarschijnlijk blijven?’). In Nederland en Vlaanderen zijn voorstanders van toegepaste geschiedenis het grotendeels eens over een gezamenlijk streven om zowel historische vaardigheden als inzichten toe te passen op maatschappelijke debatten. Daarbij hebben ze de neiging om langetermijn-, vergelijkend en ‘out-of-the-box’ denken te bevorderen bij de aanpak van hedendaagse complexe problemen. Zo bieden ze niet alleen een alternatief voor commerciële samenwerkingsverbanden of het schrijven van geschiedenisboeken in opdracht, maar ook voor publiekshistorische initiatieven die mede zijn opgezet door erfgoedinstellingen, musea of mediakanalen. Veranderende opvattingen in onderwijs, wetenschap en samenleving hebben bijgedragen aan deze ontwikkeling van toegepaste geschiedenis. Geschiedeniscurricula laten studenten tegenwoordig hun toegevoegde waarde direct op de werkplek ervaren via stages, terwijl onderzoeksprogramma’s vragen om na te denken over de impact en valorisatie van historisch onderzoek. Vooral jongere historici combineren al een postmoderne benadering met concrete maatschappelijke verwezenlijkingen en proberen dat te doen op een ethische en methodologisch verantwoorde manier. Deze bijdrage stelt dat toegepast en fundamenteel historisch onderzoek voor beide deelgebieden voordelig zou kunnen zijn, in plaats van antithetisch of antipathiek, en dat beide benaderingen elkaar in de toekomst kunnen versterken.ActualiteitsparagraafToegepaste geschiedenisWaarom historici steeds meer over ‘vandaag’ spreken Kun je iets uit het verleden leren? Het is een stokoude vraag die steeds meer historici in Nederland en België zich opnieuw stellen. Onder invloed van maatschappelijke vraagstukken zoals corona, klimaatverandering, diversiteit en (geo)politieke instabiliteit, maar ook door veranderende eisen van studenten en onderzoeksfinanciers, vinden historici het in toenemende mate belangrijk om na te denken over de ‘toegepaste waarde’ van historische kennis en expertise. In hun bijdrage voor BMGN 136:4 bespreken Violet Soen en Bram De Ridder hoe dergelijke ‘toegepaste geschiedenis’ aan een opmars bezig is en benadrukken ze het veelzijdige karakter daarvan. Ze beargumenteren dat toegepaste geschiedenis niet iets radicaal nieuw is maar eigenlijk al langer ingebed zit in de praktijk van veel historici. Tegelijk is het van groot belang om deze activiteiten een nieuwe methodologische en ethische basis te geven en om een constructieve dialoog te houden met historici die ‘vroeger’ vooral vroeger willen laten zijn. Kan je iets leren uit het verleden? Soen en De Ridder menen van wel, maar enkel als historici en hun maatschappelijke partners voldoende hard nadenken over het hoe en wat van toegepaste geschiedenis.


De Oogarts ◽  
2021 ◽  
Vol 2 (4) ◽  
pp. 6-9
Author(s):  
Marieke de Lorijn
Keyword(s):  

Hart & Vaat ◽  
2021 ◽  
Vol 1 (2) ◽  
pp. 26-28
Author(s):  
Mariëtte Baks
Keyword(s):  

De Oogarts ◽  
2021 ◽  
Vol 2 (4) ◽  
pp. 6-9
Author(s):  
Marieke de Lorijn
Keyword(s):  

TVZ ◽  
2021 ◽  
Vol 131 (6) ◽  
pp. 32-35
Author(s):  
Margreet van der Cingel ◽  
Hanneke van der Wal ◽  
Anneke van den Pol ◽  
Claudia Hernández ◽  
Désirée Bierlaagh
Keyword(s):  

2021 ◽  
Vol 95 (9/10) ◽  
pp. 287-291
Author(s):  
Ralph ter Hoeven
Keyword(s):  

In dit essay wordt betoogd dat het bestuursverslag gedeponeerd dient worden bij het handelsregister zoals dat ook geldt voor de jaarrekening en de daarbij gevoegde controleverklaring. Momenteel is het conform Titel 9 Boek 2 BW ook mogelijk het bestuursverslag ter inzage van een ieder op het kantoor van de rechtspersoon te leggen respectievelijk de rechtspersoon te verzoeken het bestuursverslag op te sturen. Deze vorm van openbaarmaking blijkt in de praktijk niet goed te werken. Ook vanwege andere ontwikkelingen zoals standaardisering en digitalisering respectievelijk het belang van de in het bestuursverslag opgenomen duurzaamheidsinformatie, dienen alle openbaar te maken jaarstukken via het handelsregister te worden gepubliceerd. Dit vereist slechts een kleine wetswijziging.


In het verpleeghuis drinkt een deel van de bewoners alcohol. Regelmatig leidt dit tot vragen en discussies. Om inzicht te krijgen in hoe bewoners en zorgprofessionals aankijken tegen alcoholconsumptie in het verpleeghuis en met welke morele vragen zorgprofessionals te maken hebben, is explorerend kwalitatief onderzoek verricht. Het doel van dit artikel is om zorgprofessionals handvatten te bieden die hen kunnen ondersteunen bij het omgaan met morele kwesties rond alcoholconsumptie in de praktijk van het verpleeghuis. Met behulp van interviews en een focusgroep met bewoners en zorgprofessionals zijn ervaringen, waarden en morele dilemma’s geïnventariseerd. De geïnterviewde bewoners zijn van mening dat het aan bewoners zelf is om te beslissen of zij wel of niet alcohol consumeren. Zorgprofessionals hebben te maken met verschillende morele vraagstukken gerelateerd aan de waarden: Respect voor Autonomie, Kwaliteit van Leven, Authenticiteit en (collectieve) Veiligheid. Het waardenschema dat op basis hiervan is ontwikkeld, kan de zorgpraktijk bij de analyse van concrete morele vraagstukken ondersteunen om zorgvuldig af te wegen wat gepast beleid kan zijn.


2021 ◽  
Vol 34 (4) ◽  
Author(s):  
Wim van Breukelen
Keyword(s):  

Samenvatting Telewerken is het ‘werken op afstand’ van een bedrijfslocatie, kantoor of opdrachtgever, waarbij de telewerker wordt ondersteund door informatie- en communicatietechnologie (ICT). Vaak gebeurt dit vanuit huis: hiervoor wordt zowel de term ‘thuiswerken’ als ‘telethuiswerken’ gebruikt. In dit artikel worden de belangrijkste ontwikkelingen besproken in de periode vanaf ongeveer 1980 - toen telewerken in de praktijk werd geïntroduceerd - tot aan de coronacrisis begin 2020 - toen thuiswerken sterk werd aanbevolen door de overheid. Tele(thuis)werkers blijken een zeer heterogene verzameling te vormen van werknemers en zelfstandigen. Ten eerste zijn er grote onderlinge verschillen in de locaties waar of van waaruit ze werken. Ze werken thuis of op een eigen kantoor, onderweg naar klanten of opdrachtgevers, of in satellietkantoren, telewerkcentra en openbare ruimten. Bovendien is er sprake van variatie in de tijd die ze op de verschillende locaties doorbrengen. Ten derde zit er veel variatie in de aard en intensiteit van het ICT-gebruik. Van drie (hoofd)typen telewerkers worden in dit artikel de kenmerken en voor- en nadelen beschreven: telethuiswerkers, mobiele telewerkers en zelfstandig werkende telewerkers. Dit artikel sluit af met een discussie over de rol van autonomie bij telewerk, de relatie tussen telewerk en werkintensivering en de optimale intensiteit van telewerken.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document