scholarly journals Begroten in de praktijk van het openbaar bestuur

2010 ◽  
Vol 84 (3) ◽  
pp. 143-151
Author(s):  
Rick Anderson

Dit artikel gaat over een onderzoek naar het gedrag van overheidsfunctionarissen tijdens de totstandkoming van een begroting. Het onderzoek kende de vorm van een spelsimulatie die tussen 2000 en 2008 68 keer is uitgevoerd en waar 612 overheidsmanagers en controllers aan hebben meegedaan. Tijdens de spelsimulatie moest een gemeentelijke begroting worden opgesteld en had iedere speler een eigen rol en eigen doelstellingen. De spelsimulatie wijst uit dat spelers die de rollen spelen van managers en bestuurders in eerste instantie hun eigen doelstellingen laten prevaleren boven het organisatiebrede belang. Pas als er een kans bestaat geïsoleerd te raken en de budgetten te verliezen, blijkt men bereid om individuele belangen ondergeschikt te maken aan het belang van de gemeente. Verder blijkt, dat het succesvol inzetten van strategisch gedrag van doorslaggevend belang is voor het uiteindelijke begrotingsresultaat. Het gaat hier dan om het maken van bilaterale en informele afspraken, het inzetten van strategisch budgettair gedrag en het gericht beïnvloeden van de besluitvormingsprocedure. Verder blijken de inhoudelijke onderbouwing van doelstellingen en de voor de besluitvorming gebruikte tijd niet relevant te zijn voor het uiteindelijke onderhandelingsresultaat.

KWALON ◽  
2019 ◽  
Vol 24 (2) ◽  
Author(s):  
Xavier M.H. Moonen

Sofie Sergeant en Leendert van de Merbel snijden een belangrijk thema aan: participatief onderzoek met mensen met verstandelijke beperkingen. In onderzoek naar de wereld van mensen met verstandelijke beperkingen lijkt participatie steeds vaker toegepast te worden. Maar lang niet altijd is duidelijk wat er in die onderzoeken onder participatie verstaan wordt. Gaat het om partnerschap waarbij middelen en zeggenschap gedeeld worden, mogen mensen met verstandelijke beperkingen alleen ideeën aandragen en uitwisselen met onderzoekers die daarna hun eigen plan trekken, of gaat het om andere vormen van onderzoek en participatie? De vraag is ook of het participeren in het onderzoek in het belang is van allen die meedoen, dan wel dat participeren ook schadelijk kan zijn voor mensen met verstandelijke beperkingen.


2016 ◽  
Vol 32 (3) ◽  
Author(s):  
Irmgard Borghouts-van de Pas

Niet alleen de recente crisis, maar ook de toenemende internationale concurrentie en technologische ontwikkelingen zorgen ervoor dat veel functies wijzigen of zelfs verdwijnen. Het belang van Van-Werk-Naar-Werk komt in het beleid steeds weer naar voren, maar hoe het er in de praktijk voor staat, is nog onduidelijk. In dit artikel staat de vraag centraal hoe het Van-Werk-Naar-Werk-beleid en de -activiteiten zich in de afgelopen jaren in Nederland hebben ontwikkeld. Ook wordt stilgestaan bij mogelijke verklaringen voor het wel of niet toepassen van Van-Werk-Naar-Werk-activiteiten door werkgevers. Op basis van verschillende databronnen (literatuurstudie, analyse van OSA/SCP-paneldata en achtergrondgesprekken met relevante stakeholders) kan worden vastgesteld dat er (nog) geen structurele en systematische aanpak is van Van-Werk-Naar-Werk in Nederland. Er zijn weliswaar door de overheid en sociale partners initiatieven ontplooid om VWNW-transities te faciliteren en daardoor de intra- en intersectorale arbeidsmobiliteit te bevorderen, maar of deze tot het gewenste resultaat hebben geleid en of de kwaliteit van herplaatsingen (een goede baan 'match') aan de maat is, is vooralsnog onbekend. Onderzoek daarnaar is schaars. Dit artikel breekt daarom een lans voor meer onderzoek naar het werkloosheidspreventiebeleid en het effect op de arbeidsmobiliteit.


2014 ◽  
Vol 83 (1) ◽  
pp. 3-13
Author(s):  
E. Depreester ◽  
M. M. Kamal ◽  
M. Van Eetvelde ◽  
M. Hostens ◽  
G. Opsomer
Keyword(s):  

In deze studie werden de factoren onderzocht die significant geassocieerd zijn met het geboortegewicht van een holsteinkalf. De hier beschreven retrospectieve dwarsdoorsnedestudie bij 1594 holstein-friesiankalveren en hun moederdieren werd van 2011 tot 2013 uitgevoerd op vier melkveebedrijven in België en één in Duitsland. Bij de primipare moederdieren hadden het geslacht van het kalf, de drachtduur, het afkalfseizoen, de afkalfleeftijd en de grootte van het moederdier bij het afkalven (borstomtrek, schofthoogte, diagonale lengte) een significante invloed op het geboortegewicht (GG). Het GG was significant lager bij vaarzen die op zeer oude leeftijd afkalfden (25,5-37,3 maanden) (P < 0,001). Bij het afkalven tussen 22 en 23,5 maanden was het GG hoger dan bij vaarzen die tussen 20,3 en 22 maanden of tussen 23,3 en 25,5 maanden afkalfden (P<0,001). Bij de multipare moederdieren hadden het geslacht, het afkalfseizoen, de drachtduur, de pariteit, de lengte van de droogstand en de melkproductie tijdens de dracht (MDRACHT) een significante invloed op het GG (P < 0,001). Het GG van kalveren was respectievelijk 0,97 en 1,11 kg zwaarder bij koeien met een lage (1.400 tot < 5.400 kg) en een hoge (6.500 tot < 7.200 kg) MDRACHT dan bij koeien met een zeer hoge (7.200 tot < 11.600 kg) MDRACHT. De negatieve invloed van een vroege of late eerste partus bij vaarzen en van de zeer hoge melkproductie tijdens de dracht bij koeien op het geboortegewicht kan de basis zijn voor verder onderzoek naar de invloed van nutritionele en andere maatregelen tijdens de dracht op de productie en gezondheid van de nakomelingen op lange termijn.


2020 ◽  
Vol 33 (3) ◽  
Author(s):  
Maria C. W. Peeters

Organisaties implementeren technologische innovaties doorgaans met als doel de efficiëntie van aangeboden diensten en werkprocessen te verbeteren en optimaliseren. Toch blijkt dat een technologische transitie lang niet altijd tot het beoogde resultaat leidt en zelfs kan resulteren in slechtere prestaties en een verminderd welzijn van werknemers. Dit wordt ook wel de technologie-paradox genoemd. In deze uitgebreide bewerking van mijn oratie staat de vraag centraal hoe werknemers duurzaam kunnen blijven presteren onder de snel veranderende omstandigheden op het gebied van digitalisering. Er worden vier factoren besproken die van belang zijn voor duurzame werkprestaties, juist óók in tijden van verdergaande digitalisering: (1) een goed ontwerp van de functie; (2) een gezonde balans tussen werk en privé; (3) aandacht voor diversiteit van het personeel; (4) mogelijkheden voor 'job crafting', d.w.z. het sleutelen aan de eigen functie zodat deze zo goed mogelijk aansluit bij de capaciteiten en interesses van de werknemer. Er wordt ingegaan op de vraag hoe digitalisering deze factoren beïnvloedt en er worden voorstellen gepresenteerd voor onderzoek naar de wijze waarop duurzame prestaties in tijden van digitalisering gewaarborgd kunnen worden, zodat we de technologie-paradox kunnen reduceren en de potenties van technologie kunnen optimaliseren.


2017 ◽  
Vol 30 (3) ◽  
Author(s):  
Katrien Steenssens ◽  
Tine Van Regenmortel ◽  
René Schalk
Keyword(s):  

Dit artikel gaat in op de vraag aan welke theoretische vereisten moet worden voldaan bij de ontwikkeling van instrumenten voor het evalueren van empowerment. Een gerichte literatuurstudie en een kritische reflectie op bestaande meet- en evaluatie-instrumenten resulteerden in het formuleren van vijf kwaliteitsstandaarden. In de empirische fase ging het in de eerste plaats om het nagaan of de toepassing van deze theoretische kwaliteitsstandaarden in de praktijk van instrumentontwikkeling haalbaar is: leiden ze tot een instrument en is dit instrument toepasbaar? De concrete focus van deze empirische toets lag op empowerment op het niveau van een organisatie, hetgeen betekent dat instrumenten werden ontwikkeld om in kaart te brengen hoe 'empowering' organisaties zijn voor hun medewerkers én hoe 'empowered' ze zijn in hun sociale omgeving. Deze instrumentontwikkelingstrajecten vonden plaats in een openbare en in een private eerstelijns welzijnsorganisatie in Vlaanderen. Het resultaat onderschrijft de haalbaarheid van de geformuleerde kwaliteitsstandaarden voor instrumentontwikkeling. De concrete uitwerking geeft meteen een overzicht van datgene waarover het gaat wanneer een organisatie zichzelf als een 'empowering' en 'empowered' organisatie wil evalueren en versterken.


2005 ◽  
Vol 79 (6) ◽  
pp. 293-302
Author(s):  
D. Brounen ◽  
Abe De Jong ◽  
C. G. Koedijk

In deze studie beschrijven wij het tweede deel van ons onderzoek naar de praktijk van de ondernemingsfinanciering (zie ook Brounen et al., 2005). Aan de hand van een vragenlijstonderzoek onder 313 Europese financieel directeuren uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland bestuderen wij de factoren die de vermogensstructuur van ondernemingen bepalen. In het onderzoek beschrijven wij in welke mate theoretische concepten zoals de statische afruiltheorie en de ‘pecking-order’ theorie in de praktijk worden nagevolgd in de vermogensstructuurkeuze van ondernemingen.


2012 ◽  
Vol 86 (3) ◽  
pp. 491-512
Author(s):  
Coen Arnold ◽  
Gerard Van Santen

In deze bijdrage wordt verslag gedaan van een onderzoek naar (a) de stand van zaken ten aanzien van de verslaggeving van toegezegd-pensioenregelingen in de jaarrekening op onderwerpen waarop de nieuwe International Accounting Standard 19 Revised ‘Employee Benefits’ (IAS 19R) wijzigingen aanbrengt, en (b) de mogelijke gevolgen van deze wijzigingen in IAS 19R voor de verslaggeving van pensioenen in de jaarrekening. De nieuwe IAS 19R is verplicht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013. Het (cumulatief) effect van de overgang naar IAS 19R dient in het openingsvermogen van het vergelijkende boekjaar (1 januari 2012, oftewel eindstand 2011) te worden verwerkt. Voor een inschatting van de verwachte gevolgen van IAS 19R is (daarom) gebruik gemaakt van jaarrekeningen over het boekjaar 2011. Geconcludeerd wordt dat de grootste invloed van IAS 19R betreft het afschaffen van de ‘corridor’-methode en de veelal nadelige impact hiervan op het eigen vermogen. Dit is hiermee dan ook het grootste verschil tussen de grondslagkeuzes onder de huidige IAS 19. De tweede belangrijke invloed is de wijziging in berekening van de nettofinancieringskosten. Effectief betekent deze wijziging dat het verwachte rendement op fondsbeleggingen dient te worden gebaseerd op de voor de bepaling van de pensioenverplichtingen gehanteerde disconteringsvoet. Bij het merendeel van de ondernemingen heeft de wijziging in de basis van de nettofinancieringskosten een negatief effect op het operationele resultaat. Het effect op het operationele resultaat kan overigens gemitigeerd worden door de financiële componenten van de pensioenlasten onder de financiële baten en lasten te presenteren. In deze bijdrage wordt verder aandacht besteed aan enkele naar verwachting in de Nederlandse pensioencontext relevante wijzigingen in IAS 19R, zoals de toerekening van de werknemersbijdragen en het rekening houden met de limitering van werkgeversbijdragen (indien daar sprake van is). Geconcludeerd is dat uit de onderzochte jaarrekeningen 2011 niet duidelijk is af te leiden wat de impact gaat zijn van vorengenoemde wijzigingen. Wel blijkt uit het onderzoek dat de werknemersbijdragen veelal beperkt van omvang zijn en uit dien hoofde mag worden verwacht dat de impact van de wijziging op de jaarrekening beperkt zal zijn. De impact van de limitering van de werkgeversbijdragen is uit de jaarrekeningen 2011 niet af te leiden, waarschijnlijk mede vanwege de onduidelijkheid over de toepassing van deze bepaling in de praktijk. In de jaarrekeningen 2013 zal dit (mogelijk pas) duidelijk worden.


Om te anticiperen op mogelijk toekomstig lijden als gevolg van dementie stellen mensen steeds vaker een schriftelijke euthanasieverklaring op. In de praktijk is euthanasie bij mensen met gevorderde dementie en een schriftelijke euthanasieverklaring uitzonderlijk. Casemanagers dementie zijn vaak al vanaf het begin van het ziekteproces nauw betrokken bij mensen met dementie. Het onderzoeksdoel is om meer inzicht te krijgen in hoe casemanagers omgaan met schriftelijke euthanasieverklaringen van mensen met dementie. Deze kwalitatieve studie bestond uit twee focusgroepen met in totaal tien casemanagers. Betrokkenheid van casemanagers bleek zich niet te beperken tot gesprekken over schriftelijke euthanasieverzoeken, maar zich te verbreden naar gesprekken over euthanasie en ‘toekomstige euthanasiewensen’. Een thematische analyse naar hoe casemanagers omgaan met toekomstige euthanasiewensen leverde vijf thema’s op: 1) Scenario’s in de praktijk; 2) Introductie van de schriftelijke euthanasieverklaring als gespreksonderwerp; 3) Begeleiding en ondersteuning van de cliënt en mantelzorger; 4) Samenwerking met andere zorgverleners; 5) Ervaren dilemma’s. Het verkregen inzicht in de rol die casemanagers dementie op zich nemen bij de begeleiding van mensen met dementie en een toekomstige euthanasiewens draagt bij aan een verdere optimalisatie van de multidisciplinaire samenwerking tussen de huisarts en casemanager dementie. Nader onderzoek naar de meerwaarde van deze samenwerking bij de vaak complexe vraagstukken rondom euthanasie bij dementie wordt aanbevolen.


2020 ◽  
Vol 36 (2) ◽  
Author(s):  
Hanne Vandermeerschen ◽  
Lieselot Vanduynslager

Arbeidsuitbuiting blijft vaak onder de radar, maar in de praktijk komt het ook in België relatief vaak voor. Migranten vormen hierbij de risicogroep bij uitstek, in het bijzonder – maar niet uitsluitend – personen zonder wettig verblijf. In een kwalitatief onderzoek naar ernstige arbeidsuitbuiting voerden we in 2017 twintig individuele semigestructureerde interviews en twee focusgroepen met buitenlandse werknemers met recente ervaringen van ernstige arbeidsuitbuiting. Doel van het onderzoek was om inzicht te verwerven in de concrete situaties en vormen van arbeidsuitbuiting bij migranten in België, de risicofactoren, de toegankelijkheid van hulp, en preventiemogelijkheden. In deze bijdrage ligt de focus op de risicofactoren voor arbeidsuitbuiting. Economische noodzaak en kwetsbaarheid gelinkt aan verblijfsstatuut (of gebrek eraan), en de hieruit resulterende afhankelijkheid van de werkgever, bleken belangrijke factoren die buitenlandse werknemers kunnen vasthouden in een web van arbeidsuitbuiting, met weinig opties om te weigeren of op te stappen. Dit onderzoek kadert in een bredere studie in opdracht en onder leiding van het European Agency for Fundamental Rights (FRA), met als projectnaam 'Severe forms of labour exploitation – workers' perspec­tives'. Hierbij was België een van de acht deelnemende landen.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document