Self-efficacy is een robuuste voorspeller als het gaat om (gezondheids)gedrag en de theorie van self-efficacy wordt daarom vooral ingezet voor effectieve preventie. Ondanks het belang en de noodzaak van de theorie, is er in de psychologie een gebrek aan eenduidigheid van definities en operationalisaties. Er zijn in de literatuur veel verschillende constructen met (deels of geheel) dezelfde inhoud, en daartegenover worden dezelfde constructen in verschillende theorieën anders gedefinieerd. Dit geeft problemen in het trekken van conclusies, als het immers niet duidelijk is welke precieze definitie wordt aangehouden. Bovendien zijn definities van constructen die deel uitmaken van de theorie van self-efficacy, vaak te beknopt en vaag beschreven in de literatuur, zo ook de oorspronkelijke definities van de constructen van de theorie van self-efficacy. Conceptuele onduidelijkheid heeft een grote heterogeniteit aan meetinstrumenten tot gevolg. In deze thesis zijn definities van de constructen general self-efficacy, specific self-efficacy, outcome expectancy en enactive mastery experiences zo eenduidig en uitgebreid mogelijk gedefinieerd, waarbij ook de grenzen zijn afgebakend van waar de constructen niet over gaan. Bovendien zijn er instructies beschreven voor het ontwikkelen van meetinstrumenten voor de constructen. Dit alles is beschreven door middel van het format Decentralized Construct Taxonomies. Oorspronkelijke definities van de constructen bleken erg summier. Veelgebruikte meetinstrumenten voor de constructen bleken niet geheel geschikt voor de hier ontwikkelde definities, en daarom zijn in deze thesis gedetailleerde instructies beschreven voor het ontwikkelen van meetinstrumenten voor deze constructen.