scholarly journals Goodwill in de jaarrekening volgens Nederlandse verslaggevingsgrondslagen. Praktische eenvoud versus theoretische perfectie.

2017 ◽  
Vol 91 (11/12) ◽  
pp. 363-375
Author(s):  
Gerard van Santen ◽  
Dick van Offeren ◽  
Laura Dikker
Keyword(s):  

De verwerking van goodwill in de jaarrekening is gewijzigd in de Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening uit 2015. Dit is de aanleiding om de goodwillverwerking in jaarrekeningen van Nederlandse ondernemingen in 2016 aan een onderzoek te onderwerpen. Uit het empirisch onderzoek blijkt dat goodwill een relatief omvangrijke post is in de jaarrekening, zowel gerelateerd aan posten van de balans als aan posten van de winst-en-verliesrekening. We hebben vastgesteld dat de afschrijvingstermijn van goodwill varieert van 5 tot 20 jaar en ook dat veelal meer dan één afschrijvingstermijn of een maximale afschrijvingstermijn wordt genoemd. Het zou wenselijk zijn als in de toelichting aanvullende informatie wordt opgenomen over hoe de onderneming tot deze schatting is gekomen. Alle ondernemingen die in 2016 vanwege de wetswijziging een stelselwijziging hebben moeten doorvoeren, hebben ervoor gekozen deze wijziging prospectief vanaf 1 januari 2016 te verwerken. Het voordeel van de praktische eenvoud van deze wijze van verwerking zal naar verwachting veelal leidend zijn geweest.

Forum+ ◽  
2021 ◽  
Vol 28 (2) ◽  
pp. 68-71
Author(s):  
Rebekka de Wit
Keyword(s):  

Op 8 december 2019 verdedigde Lucas Vandervost, acteur, regisseur, docent en medeoprichter van theatergezelschap De Tijd, zijn doctoraat in de kunsten. (De dag klonk overigens niet als een verdediging. Er waren heel veel mensen, veel muziek en veel lasagne. De dag klonk eerder als een bruiloft, maar dat zal vooral voor het publiek zo zijn geweest). Freek Vielen en ikzelf mochten het eerste exemplaar van zijn doctoraat met de titel De hiel van Kuifje in ontvangst nemen. In wat volgt zult u de woorden lezen die ik uitsprak bij die gelegenheid. De bladspiegel en het gebrek aan interpunctie lijken te suggereren dat het een gedicht is, maar het is opgeschreven om te kunnen voorlezen. Er zijn dingen die aan u voorbij zullen gaan als u er niet bij was en als u Lucas niet kent. Het is de hoop dat mijn achting voor Lucas en mijn achting voor zijn taal – die mij hielp om te gaan met vrijwel alles – enigszins spreekt uit deze speech.


2019 ◽  
Author(s):  
Ester Jiresch

Margaretha Anna Sophia Meyboom werd op 29 juli 1856 in Amsterdam geboren als tweede dochter in een domineesgezin. Haar ouders Angenis Henriette Frederika Tydeman (1828-1898) en Louis Susan Pedro Meyboom (1817-1874) hadden in totaal acht kinderen. De ouderlijke omgeving en vooral haar vader hadden een grote invloed op Meybooms leven en werk. Haar vader legde de basis voor haar twee grote passies, maatschappelijk engagement en interesse in het Noorden. Enerzijds was L.S.P. Meyboom een pionier op het gebied van moderne theologie, anderzijds was hij ook zeer geïnteresseerd in oude, heidense religies en schreef hij onder meer het boek De godsdienst der oude Noormannen1, waaruit hij zijn kinderen voorlas. Dit boek lijkt het beginpunt te zijn geweest voor Margaretha’s literaire interesse. In navolging van haar vader – hij had Deens geleerd door middel van vergelijkende bijbelstudies – begon Margaretha zichzelf op zeventienjarige leeftijd Deens te leren met behulp van een Deense grammatica en andere Scandinavische boeken die ze in de bibliotheek van haar vader had gevonden. De dominee van de Noorse Zeemanskerk hielp haar met de uitspraak.2 Al snel begon Meyboom ook vertalingen te maken van verhalen uit deze boeken, die ze opstuurde naar het dagblad Het Nieuws van den Dag, waar ze als feuilleton werden gepubliceerd. Zo werd de vertaalster geboren. Vermoedelijk is haar eerste gepubliceerde vertaling “Filia maris” van de Deen Johanne Schjørring (1836-1910) in 1880. Meybooms eerste vertalingen verschenen onder het pseudoniem Urda (een van de Noordse godinnen van het lot). Vanaf het moment dat ze hele boeken begon te vertalen – in 1891 als eerste Judas van Tor Hedberg (1862-1931) – publiceerde ze onder haar eigen naam. In totaal heeft Meyboom meer dan vijftig werken van Scandinavische auteurs vertaald. Met uitzondering van de Zweedse Selma Lagerlöf (1858-1940) en Tor Hedberg (1862-1931), waren dit Deense en Noorse auteurs, onder wie de Noren Bjørnstjerne Bjørnson (1832-1910), Henrik Ibsen (1828-1906), Knut Hamsun (1860-1952), Alexander Kielland (1849-1906), Arne Garborg (1851-1924), de Denen Carl Ewald (1856-1908), Adda Ravnkilde (1862-1883), en vele anderen. Ze liet het Nederlandse publiek kennismaken met de moderne literaire en sociale ideeën van Scandinavische schrijvers zoals Ibsen, Bjørnson en Lagerlöf.


2009 ◽  
Vol 83 (10) ◽  
pp. 358-367
Author(s):  
E. Barends ◽  
S. Ten Have ◽  
R. W. Poolman ◽  
D. Ubbink
Keyword(s):  

De wereld van management en organisatie kent een rijke traditie van omvangrijke onderzoeken naar succes en falen van organisaties en hun managementaanpakken. Een ikoon van deze traditie vormt het werk van Peters en Waterman naar excellente ondernemingen. In het op het onderzoek onder 43 als succesvol omschreven ondernemingen gebaseerde boek claimen Peter en Waterman het recept voor ‘excellentie’ te hebben. Dit en vergelijkbare onderzoeken hebben met elkaar gemeen dat zij populair zijn (geweest), grootschalig van opzet, de nodige pretentie hebben en de nodige kritiek hebben gekregen. Deze kritiek richt zich vooral op de methodologische tekortkomingen die maken dat de claim niet waargemaakt kan worden. Voor managers is het belangrijk dergelijke onderzoeken goed te beoordelen alvorens ze eventueel toe te laten tot de eigen handelingspraktijk. In dit artikel wordt in lijn met de zich ontwikkelende traditie van het evidence-based management aandacht besteed aan het kunnen beoordelen van systematische reviews, waartoe vaak populaire onderzoeken toe behoren. Er wordt een referentiekader geboden voor het kunnen beoordelen en dit kader wordt ook geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld van een concreet en populair onderzoek.


Author(s):  
Maarten Van Looy
Keyword(s):  

De fiets is een relatief jong voorwerp maar dat neemt niet weg dat er in Vlaanderen sprake is van een heuse 'wielertaal'. Die Vlaamse wielertaal is een erg boeiende materie. Ze behelst een samenraapsel uit traditionele dialecten, uit de overkoepelende standaardtaal en uit een typisch jargon. Deze mix is ontstaan doordat er verschillende, vaak tegenstrijdige, krachten op de wielertaal ingewerkt hebben. Op deze manier is voor elk wielerwoord een eigen ontwikkeling ontstaan, die slechts voor enkele woorden bijna volledig identiek is. In dit artikel zal ik aan de hand van enkele voorbeelden proberen illustreren welke krachten het meest van belang zijn geweest om de woordenschat in verband met onze geliefde tweewieler tot zijn huidige vorm te brengen.


2012 ◽  
Vol 28 (1) ◽  

Publicaties over balans tussen werk en privéleven zijn talrijk. Zowel vanuit de beleving en ervaring van werkenden, als vanuit het perspectief van managers en organisaties. Dat weerspiegelt het verschijnsel dat door de massale toename van vrouwen met banen gedurende de afgelopen decennia de vraag naar een zeker evenwicht tussen betaald werk en bezigheden in het privéleven sterk aan relevantie heeft gewonnen. Niet alleen in Nederland, in de gehele (westerse) wereld geldt de werk-privébalans als een relevante problematiek.In haar interessante proefschrift richt Samula Mescher zich primair op ambiguïteiten in de werk-privébalans (WPB), zoals die zich binnen arbeidsorganisaties voordoen. Welke normen spelen op dit vlak, hoe gaan managers om met de toenemende behoefte aan ondersteuning op dit terrein en hoe verhouden medewerkers zich tot dit fenomeen? Wat vinden managers en medewerkers eigenlijk van de noodzaak van WPB en hoe verhoudt zich dat tot de formele regels en de culturele normen die er hieromtrent binnen organisaties bestaan? Boeiend is de kwalitatieve aanpak van de onderzoeker. Generalisaties zijn daarmee minder goed mogelijk, maar de lezer krijgt wel een kijkje achter de schermen van de dagelijkse praktijk van WPB. Dat laatste zou met een meer kwantitatieve opzet minder het geval zijn.Het proefschrift baseert zich op twee empirische studies. Het eerste onderzoek is een casestudie naar officiële communicatie over WPB-ondersteuning op websites van tien grote, internationale bedrijven. Hoofdstuk 2 van het proefschrift is daaraan gewijd. De tweede studie is een vergelijkende casestudie van WPB-ondersteuning in drie verschillende organisaties: een accountancyfirma, een ziekenhuis en een gemeente. Deze studie vormt de basis van de hoofdstukken 3, 4 en 5. De websitestudie meldt dat de tien onderzochte bedrijven via hun website expliciet laten weten dat de werk-privébalans van hun medewerkers hun ter harte gaat. Een ruim scala van mogelijke WLB-arrangementen wordt aangeboden. Wanneer echter met meer diepgang en analyse wordt gekeken, dan komen enkele opmerkelijke zaken naar voren. De weergave van de verschillende arrangementen is gendered, aldus de auteur. Kinderopvang wordt als de belangrijkste voorziening gepresenteerd. En kinderopvang is een vrouwenzaak, zoals uit impliciete boodschappen op de websites blijkt. Privélevens van vrouwen zijn vooral gewijd aan zorg en zorgverplichtingen. In de representatie van privélevens van mannen gaat het er gevarieerder aan toe. Mannen studeren, reizen, beoefenen sport, doen vrijwilligerswerk, schrijven boeken en, ja, zorgen af en toe ook voor kinderen. Andere representaties op de websites weerspiegelen vooral de traditionele normen van de ideale werker: voltijds beschikbaar, altijd bereid het werk boven het privéleven te laten gaan als de business dat vereist, klaar voor to go the extra mile die ambitieuze medewerkers kenmerkt. Geen ‘negen tot vijf’-cultuur in ieder geval. Gebruik van WLB wordt als een gunst, als privilege gepresenteerd, voor werkers die ambitieus en talentvol zijn. Dit ondanks het feit dat voor de meeste arrangementen een wettelijk recht geldt.Hoofdstuk 3 analyseert hoe het in een gemeentelijke organisatie toegaat wat betreft WPB. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een – voor mij – tamelijk vaag begrip ‘organisational boundary work’, hetgeen zoveel betekent als een geheel van gewoonten, gebruiken, praktijken van de organisatie en haar medewerkers betreffende het omgaan met de grenzen tussen werk en privéleven. Deze grenzen worden in en door het gedrag van medewerkers en managers iedere keer weer opnieuw bevestigd. De normen ten aanzien van die grenzen zijn gendered, aldus Mescher, vanuit de observatie dat van mensen die in deeltijd werken wordt verwacht dat ze privézaken in hun eigen tijd regelen. Hierbij gaat het vooral om vrouwen. Grenzen en hun normen zijn ook verschillend al naar de aard van de gebeurtenissen. Voor zaken van alledag bestaat minder overschrijdingstolerantie dan wanneer het om grote gebeurtenissen gaat zoals echtscheiding of dood van een directe naaste. In het WLB-beleid is voor sommige praktijken gemakkelijker toestemming te krijgen dan voor andere: werken in deeltijd en het opnemen van (ouderschaps)verlof wordt vanzelfsprekender toegestaan dan werken in/met flexibele tijden en telewerken.Interessant in de ziekenhuisstudie is de waarneming dat de dichotomie voltijd/deeltijd aan het verdwijnen is. Een nieuwe categorie is aan het ontstaan: die van de vierdaagse werkweek. Deze laatste is minder gendered, ook mannen maken er gebruik van. Dit heeft gevolgen voor de mate waarin onderscheid wordt gemaakt tussen voltijders en deeltijders. De ‘echte’ deeltijders zijn inmiddels diegenen geworden die drie dagen of minder per week werken. De vierdagenwerkers worden niet meer als minder betrokken medewerkers beschouwd. Een belangrijk verschil overigens, dat door de auteur niet wordt geëxpliciteerd, blijft: dokters die hun werk in een vierdaagse werkweek weten te realiseren krijgen wel een voltijds salaris, terwijl verpleegkundigen in een vierdaagse werkweek naar rato van hun werktijd worden betaald. In de accountancyfirma is meer ambiguïteit omtrent werk-privéondersteuning dan op het eerste gezicht lijkt. De firma is trots op de (formele) mogelijkheden die op het vlak van work-life balance worden geboden. Tegelijkertijd wordt het zoeken naar en handhaven van een gezonde verdeling tussen werk en privéleven vooral als een individuele verantwoordelijkheid van de medewerker gezien. Deze bevinding komt overeen met de bevindingen omtrent visies van topmanagers ten aanzien van werk-privébeleid (Warmerdam e.a., 2010). Bovendien blijft de prestatienorm het belangrijkst: geen problemen met werk-privézaken van medewerkers, zolang maar aan de geldende normen van performance wordt voldaan.Een mooi proefschrift, in fraai Engels geschreven en verdedigd. De kracht zit vooral in de min of meer subtiele observaties omtrent de wijzen waarop in de praktijk van alledag werk-privékwesties in organisaties door managers en medewerkers worden gedefinieerd, beleefd, behandeld, bevestigd of gewijzigd. Daar zit ook de kern van een meer theoretisch betoog. Dit laatste blijft betrekkelijk beschrijvend. Verklaringen omtrent het waarom van de beschreven dilemma’s zijn niet het primaire doel. Het gaat meer om het ‘hoe’ dan om het ‘waarom’. De institutionele maatschappelijke context waarbinnen dit alles zich afspeelt blijft overwegend buiten beschouwing. Voor een meer verklarende studie zou die context naar mijn mening onmisbaar zijn geweest. Binnen de door de auteur gekozen uitgangspunten is het een degelijke, zeer lezenswaardige en informatieve studie, die zeker ook interessant is voor een internationaal forum.


KWALON ◽  
2004 ◽  
Vol 9 (1) ◽  
Author(s):  
Esther Backbier ◽  
Fijgje de Boer ◽  
Jeanine Evers ◽  
Frank van Gemert ◽  
Harrie Jansen ◽  
...  
Keyword(s):  

Ook kwalitatieven houden van mooie getallen. Nummer 25 is een lustrum in het kwadraat. Wij prijzen ons gelukkig dat we al zo lang in staat zijn geweest om elke keer weer een nummer uit te brengen, nieuwe rubrieken te bedenken, en vooral: nieuwe mensen te interesseren.


2020 ◽  
Vol 33 (1) ◽  
Author(s):  
Veerle Brenninkmeijer

'Never change a winning team' is een gevleugelde uitspraak over succesverhalen. Gedrag & Organisatie staat al sinds 1988 te boek als gerenommeerd Nederlandstalig wetenschappelijk tijdschrift voor de sociale en arbeids- en organisatiepsychologie. Hoewel de redactiesamenstelling in die jaren van tijd tot tijd veranderde, is er steeds sprake geweest van continuïteit en kwaliteit. Ook nu gaat er weer iets veranderen in de samenstelling van het team van mensen achter dit tijdschrift. Na vijf jaar redactievoorzitter te zijn geweest, heeft Reinout de Vries besloten de voorzittershamer aan mij over te dragen. Ook zal er het een en ander veranderen in de secretariële ondersteuning en het stichtingsbestuur van G&O. Wat niet zal veranderen, is het enthousiasme waarmee de redactie zich voor het tijdschrift zal blijven inzetten.


2021 ◽  
Vol 59 (1) ◽  
pp. 71-88
Author(s):  
Vanessa Sant’Anna Bonifacio Tavares

It is well-recorded that nuclear attacks happened twice in history, in Hiroshima and Nagasaki, but it is often overlooked that nuclear explosions were more frequent, with over 2,000 tests taking place in more than 60 locations worldwide. These special circumstances prompted the General Assembly to adopt a comprehensive ban treaty (CTBT) in 1996, which has yet to enter into force. Borrowing from Kelman’s social conformity theory, this article explains how and why states chose to conform to a non-binding agreement. It argues that, as interested parties developed an anti-testing narrative that seemed simultaneously hopeful and realistic, they stabilized actor’s reaction and catalyzed a shift in attitudes towards nuclear testing from forbearance to an authoritative global moratorium, which accounts for the complete eradication of the atmospheric experiments. C’est un fait bien établi que l’histoire a connu deux attaques nucléaires, à Hiroshima et Nagasaki. Ce que l’on sait moins, c’est que les explosions nucléaires étaient bien plus fréquentes, avec plus de 2 000 tests effectués sur une soixantaine de sites de par le monde. Ces circonstances particulières ont poussé l’Assemblée générale des Nations unies à adopter, en 1996, un traité d’interdiction complète des essais nucléaires (TICE), qui n’est pas encore entré en vigueur. S’inspirant de la théorie du conformisme social de Kelman, cet article explique comment et pourquoi des États ont choisi de respecter un accord non contraignant. Il avance que, à mesure que les parties intéressées développaient un discours anti-essais nucléaires qui paraissait à la fois réaliste et porteur d’espoir, elles ont stabilisé les réactions des acteurs et déclenché un changement des mentalités à l’égard des essais nucléaires, passant de l’indulgence à un moratoire général faisant autorité, ce qui explique la disparition complète des essais atmosphériques. Het is algemeen bekend dat er in de geschiedenis twee kernaanvallen zijn geweest, in Hiroshima en Nagasaki, maar vaak wordt over het hoofd gezien dat er nog andere kernexplosies hebben plaatsgevonden, met ruim 2000 proeven op meer dan 60 locaties over de hele wereld. Deze bijzondere omstandigheden hebben de Algemene Vergadering ertoe aangezet om in 1996 een alomvattend verbodsverdrag (CTBT) goed te keuren, dat nog steeds niet in werking is getreden. Aan de hand van de sociale-conformiteitstheorie van Kelman wordt in dit artikel uitgelegd hoe en waarom staten ervoor kiezen zich te conformeren aan een niet-bindende overeenkomst. Het betoogt dat, naarmate de betrokken partijen een narratief tegen kernproeven ontwikkelden dat tegelijk hoopvol en realistisch leek, zij de reactie van de actoren stabiliseerden en als katalysator werkten voor de verschuiving in de houding ten opzichte van kernproeven van gedoging naar een wereldwijd officieel moratorium, wat de volledige uitroeiing van de atmosferische experimenten verklaart. Está bien documentado que los ataques nucleares han sucedido dos veces en la historia, en Hiroshima y Nagasaki, pero en ocasiones pasa desapercibido que las explosiones nucleares han sido más frecuentes, con más de 2.000 ensayos llevándose a cabo en más de 60 emplazamientos a escala mundial. Estas circunstancias especiales llevaron a la Asamblea General a adoptar el tratado de prohibición completa (TPCEN) en 1996, el cual aun no ha entrado en vigor. Basándose en la teoría de la conformidad social de Kelman, este artículo explica cómo y porqué los Estados eligieron conformarse con un acuerdo no vinculante. Se argumenta que a medida que las partes interesadas desarrollaron una narrativa anti-ensayo que parecía esperanzadora y realista a la vez, ello mismo llevó a apaciguar la posible reacción de los actores y a catalizar un cambio en relación a los ensayos nucleares que fuera de la tolerancia a una moratoria global fidedigna, lo cual equivale a una completa erradicación de los experimentos atmosféricos. É ben noto che nella storia siano avvenuti due attacchi nucleari, a Hiroshima e Nagasaki, ma è spesso trascurato che le esplosioni nucleari siano state molto più frequenti, con oltre 2000 test che hanno avuto luogo in più di 60 sedi nel mondo. Queste circostanze speciali hanno indotto l'Assemblea generale nel 1996, ad adottare un trattato di messa al bando globale (CTBT), che deve ancora entrare in vigore. Prendendo spunto dalla teoria della conformità sociale di Kelman, questo articolo spiega come e perché gli Stati hanno scelto di conformarsi a un accordo non vincolante. Sostiene che, dato che le parti interessate hanno sviluppato una narrativa anti-test che sembrava allo stesso tempo speranzosa e realistica, esse hanno stabilizzato la reazione degli attori e catalizzato un cambiamento negli atteggiamenti nei confronti dei test nucleari dalla tolleranza a un'autorevole moratoria globale, che spiega la completa eliminazione degli esperimenti atmosferici. Es ist bekannt, dass es in der Geschichte zweimal zu nuklearen Angriffen kam, in Hiroshima und Nagasaki. Es wird aber oft übersehen, dass es häufiger nukleare Explosionen gegeben hat, mit über 2.000 Tests an mehr als 60 Orten weltweit. Diese besonderen Umstände veranlassten die Generalversammlung 1996 zur Verabschiedung eines umfassenden Verbotsvertrags (CTBT), der noch nicht in Kraft getreten ist. In Anlehnung an die soziale Konformitätstheorie von Kelman erklärt dieser Artikel, wie und warum Staaten sich dafür entschieden haben, sich einem unverbindlichen Abkommen zu fügen. Er argumentiert, dass je nachdem die beteiligten Parteien ein Anti-Test-Narrativ entwickelten, das gleichzeitig hoffnungsvoll und realistisch erschien, diese die Reaktion der Akteure stabilisierten und eine Verschiebung in der Haltung gegenüber Atomtests von der Duldung zu einem autoritativen globalen Moratorium herbeiführten, was die vollständige Abschaffung der atmosphärischen Experimente erklärt.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document