Verslag van het 1st European Congress of Qualitative Inquiry

KWALON ◽  
2017 ◽  
Vol 22 (2) ◽  
Author(s):  
Silvio van den Heuvel

Na twaalf succesvolle internationale edities van het Congress of Qualitative Inquiry (ICQI) georganiseerd door de universiteit van Illinois viel de eer voor de eerste Europese editie te beurt aan de Katholieke Universiteit Leuven (van 7 tot 10 februari 2017). De oudste universiteit van de Lage Landen (1425) en de nog oudere stad Leuven met zijn tot twee maal toe in ere herstelde universiteitsbibliotheek, pas gerenoveerde stadhuis, het Groot Begijnhof en de Oude Markt vormden het prachtige decor voor drie dagen presentaties, posters, symposia, workshops en paneldiscussies over kwalitatief onderzoek. Het straatbeeld van Leuven, dat doorgaans door studenten wordt gedomineerd, was opvallend leeg. Na enige navraag bleek de ‘tentamenweek’ de oorzaak te zijn voor het massaal op kot jagen van een derde van de stadspopulatie.

KWALON ◽  
2014 ◽  
Vol 19 (1) ◽  
Author(s):  
Judith Schoonenboom

Adri Smaling heeft een mooi en belangrijk artikel geschreven. Voordat ik inga op de resultaten van het artikel, wil ik eerst iets zeggen over de aanleiding, zoals die geschetst wordt in de eerste alinea. Deze bevat naar mijn mening een aantal misverstanden (waarbij ik niet wil zeggen dat de auteur zelf deze misvattingen huldigt), die ik graag uit de weg zou ruimen.De eerste zin van het stuk, ‘Kwalitatief onderzoek is van oudsher niet of minder gericht op generalisatie van de onderzoeksconclusies’, roept bij mij direct vragen op als: ‘Waarom niet? Minder dan wat?’ Als wetenschappelijk product hebben de door kwalitatief onderzoek verkregen ‘gedetailleerde kennis en inzicht, verdieping ervan en aandacht voor de gelaagdheid van ervaren betekenissen’ toch ook tot doel bruikbaar te zijn, in ieder geval potentieel, in andere gevallen? Vanuit dat perspectief zou ik zeggen dat vrijwel alle onderzoek, kwalitatief of kwantitatief, gericht is op generalisatie, en dat verschillen gelegen zijn in de manier waarop er wordt gegeneraliseerd en waar de generalisatie uit bestaat, eerder dan in de gerichtheid op generalisatie.Dit is een belangrijk punt, dat niet uit het oog verloren dient te worden. Ik herinner me goed dat ik als methodologisch adviseur een keer om advies werd gevraagd door uitvoerders van kwantitatief interventieonderzoek, die zich afvroegen of ze de uitkomsten van een effectmeting wel dienden te toetsen op significantie, omdat ze geen generaliseerbaarheid buiten de onderzochte groep (een schoolklas) nastreefden. Mijn reactie was dat ze de significantietoets wél dienden uit te voeren. Als je als (in dit geval onderwijskundig) onderzoeker een interventie of een module evalueert, doe je dat per definitie met het idee in je achterhoofd dat de resultaten daarvan potentieel iets zeggen over andere groepen, bijvoorbeeld de groep leerlingen die het jaar daarop hetzelfde onderwijs zal volgen. Het enige onderzoek dat ik kan bedenken dat niet gericht is op generalisatie is de census en aanverwante vormen: een (in het geval van de census: demografische) beschrijving van een situatie (in het geval van de census: de bevolking) op enig moment, met als enige doel deze in kaart te brengen. Op het moment dat je die in kaart brengt, doe je dat niet met het doel iets te kunnen zeggen over de toestand van volgend jaar, die immers geheel anders kan zijn.Met de zin ‘Kwalitatief onderzoek zou kleinschalig onderzoek zijn’ wordt in ieder geval de indruk gewekt dat het kleinschalige karakter van kwalitatief onderzoek een reden zou zijn waarom generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek niet aan de orde is. Achter deze indruk schuilen twee misverstanden. Ten eerste heeft (statistische) generaliseerbaarheid, anders dan wel wordt gedacht, niet te maken met het meest typerende van kleinschalig onderzoek, namelijk het (geringe) aantal participanten. Generaliseerbaarheid heeft te maken met het aantal observaties. Daarom vind ik de typering ‘N=1’-onderzoek, die sommige kwantitatieve onderzoekers hanteren voor kwalitatieve studies, ook zo ongelukkig. Alsof onderzoek kan bestaan uit één observatie! Dat is precies het tegenovergestelde van de rijkdom aan ervaringen, processen en samenhangen die in kwalitatief onderzoek wordt blootgelegd. In onderzoek is het mogelijk, en in kwantitatief onderzoek ook vaak het geval, dat één individu gelijkstaat aan één observatie (bijvoorbeeld wanneer ieder individu steeds één keer dezelfde vraag beantwoordt). Maar er kunnen ook meerdere observaties per individu zijn. Denk daarbij aan herhaalde metingen bij hetzelfde individu, of denk aan vergelijking van hetzelfde construct in verschillende contexten (bijvoorbeeld het rapportcijfer op rekenen, het rapportcijfer op taal). In dergelijke gevallen zijn de observaties niet onafhankelijk van elkaar, maar in een statistische analyse kan daar heel goed rekening mee worden gehouden. Het rekenkundige aantal observaties is in zo’n geval weliswaar niet zo hoog als het aantal participanten maal het aantal metingen van hetzelfde construct, maar kan nog altijd vele malen hoger zijn dan het aantal participanten. Dat dit ook geldt voor kwalitatief onderzoek behoeft geen toelichting.Dit impliceert dat, hoewel het aantal participanten in kwalitatief onderzoek doorgaans laag is, het aantal observaties dat in het geheel niet hoeft te zijn. Voor zover generaliseerbaarheid afhangt van de omvang van de steekproef, is het geringe aantal participanten in kwalitatief onderzoek slechts een bezwaar voor die eigenschappen waar individuen in het onderzoek slechts één keer op scoren. Dit geldt bijvoorbeeld voor achtergrondkenmerken als leeftijd en geslacht.Een tweede misverstand is de suggestie dat de kern van statistische generalisatie bestaat uit het hebben van voldoende observaties. Ook dat is onjuist. Voldoende observaties vormen slechts een voorwaarde voor statistische generalisatie. De kern van statistische generalisatie is, zoals verderop in het artikel ook door Smaling betoogd, representativiteit: omdat de onderzochte groep representatief geacht wordt te zijn voor een bepaalde populatie, mag je de resultaten bij de onderzochte groep generaliseren naar die populatie.Tot slot is de suggestie in de eerste alinea dat kwantitatief onderzoek sterker gericht zou zijn op generalisatie dan kwalitatief onderzoek, onjuist. In kwantitatief onderzoek mag uitsluitend statistisch gegeneraliseerd worden wanneer de onderzochte groep random (volgens een van de door Smaling genoemde methoden) getrokken is uit de populatie waarin men is geïnteresseerd; een eis waaraan naar een schatting van Tony Onwuegbuzie (p.c.) slechts zo’n 5 procent van het kwantitatieve onderzoek voldoet. Met andere woorden: zo’n 95 procent van het kwantitatieve onderzoek is niet statistisch generaliseerbaar. Ook kwantitatief onderzoek is dus doorgaans niet gericht op statistische generaliseerbaarheid.


KWALON ◽  
2009 ◽  
Vol 14 (1) ◽  
Author(s):  
Harrie Jansen

Hoewel kwalitatief onderzoek soms zowat geïdentificeerd wordt met Grounded Theory, is er weinig literatuur te vinden over de theorieën die via kwalitatief onderzoek worden ontwikkeld (test: noem eens een gefundeerde theorie!). Ook is weinig bekend over welke theorieën kwalitatief onderzoekers eigenlijk gebruiken, hoe de onderzoekers aan die theorieën komen en hoe ze ermee omgaan. Voor een deel komt dat waarschijnlijk door het idee dat je hooguit sensitizing concepts moet/mag gebruiken om richting te geven aan de dataverzameling, maar geen gebruik moet maken van bestaande uitgewerkte theoretische kaders. Hoe dit ook zij, hierover gaat het boek van Anfara en Mertz juist wél: de keuze en het gebruik van theoretische kaders door kwalitatief onderzoekers. Het gaat hen daarbij niet om een encyclopedische inventarisatie, maar om een verzameling van casussen waaruit lezers/onderzoekers inspiratie kunnen putten. Deze casussen zijn voor het merendeel afkomstig uit het veld van de onderwijssociologie en de onderwijskunde. Maar dat maakt het boek geenszins onbruikbaar voor welzijnssociologen, verplegingswetenschappers of bestuurskundigen.


2020 ◽  
pp. 194084472097014
Author(s):  
The Bodies Collective

If activism is an act of challenging marginalization and hierarchy, The Bodies Collective works to challenge the hierarchy between “mind” and “body” inherent in much academic discourse, and can be witnessed in the conference space. We do this, not through forming another hierarchical structure, but from within—through invitation and inviting those who may be labeled as “participant” to become a leader within each workshop presented. This is the act of activism that The 2019 European Congress of Qualitative Inquiry (ECQI19) invited. In this article, we discuss how The Bodies Collective’s contributions to ECQI can be seen as activism. We describe our contribution, a workshop, and provide examples of feedback from those involved. Finally, we show some of the challenges we have encountered and conclude with looking toward the future.


2020 ◽  
pp. 194084472096820
Author(s):  
Susan Mackay ◽  
Gabriel Soler ◽  
Tessa Wyatt

During the European Congress of Qualitative Inquiry, Edinburgh, 2019, we offered an esthetic intervention: two spaces open to delegates in which they could explore and express their interactions with the conference through the assemblage of paper, paint, crayons, scissors, glue, glitter, bodies, breath, memories, thoughts—ineffable and effable. Delegates were invited to produce either individual journals, individual pieces, or contribute to large collective pieces of art. In this article, we follow the lines of flight to create the event and reflect on the process that led up to and continued after the esthetic intervention.


2020 ◽  
pp. 194084472096819
Author(s):  
Jess Anne-Louise Erb ◽  
Ryan Paul Bittinger

In this article, we provide a dialogical piece of writing inspired by our performative conversation, presented at the European Congress of Qualitative Inquiry 2019. Emboldened by our activist stance that conference presentations and writings can resist arborescent models that dictate the “right” sort of academic, we seek an active engagement with such hierarchical power structures. By engaging in experiential accounts provided through transcript excerpts from conversations, we show how grappling with concepts like power, hierarchy, and insider/outsider groups within a conference space is alive and complicated. Coming to realize that we are already becoming part of an in-group within this prestigious space, we push against the walls of comfort to show our own resistance to power—while also realizing that denying power is exactly the opposite from what we want academics to do.


KWALON ◽  
2017 ◽  
Vol 22 (3) ◽  
Author(s):  
Adri Smaling

Pragmatics and pragmatism in qualitative inquiry Adri Smaling American pragmatist philosophers, i.e. Charles Peirce, William James, John Dewey, Herbert Mead, have influenced the methodology of qualitative research, especially the grounded theory approach and action research. In addition Richard Rorty is mentioned. Some of their ideas are discussed, such as abduction, self, work, transaction, symbolic interaction, role taking and conversation.


KWALON ◽  
2013 ◽  
Vol 18 (1) ◽  
Author(s):  
Merlijn van Hulst ◽  
Sabine van Zuydam

In de reacties van Boeije en Tijmstra en Groenland is het mogelijk om minstens drie discussiepunten te ontwaren, waar wij in deze repliek graag op ingaan: het onderscheid tussen onderwerpkeuze en casusselectie, de basis waarop onderzoekers keuzes maken om tot een empirisch geval te komen, en het verschil tussen ‘zuiver’ wetenschappelijk onderzoek en gebonden opdrachtonderzoek.Boeije en Tijmstra stellen ten eerste dat in het door ons geformuleerde redeneerschema de onderzoeksstappen van de onderwerpkeuze en de casusselectie door elkaar worden gehaald: het eigenlijke onderwerp staat halverwege het schema (stap 8), waarna de volgende stappen betrekking hebben op het vinden van een casus. Wij willen ons in reactie afvragen wat in kwalitatief onderzoek het onderwerp precies is en wanneer het onderzoek daadwerkelijk start. Hoewel een onderzoeker zeker niet boven in het schema moet blijven hangen, is het niet het geval dat alle kwalitatieve onderzoekers aan een onderzoek beginnen met een scherp toegesneden onderwerp. Niet voor niets gebruiken kwalitatieve onderzoekers vaak een flexibel design (Robson, 2002). Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces. Onderzoekers moeten zich kunnen laten verrassen door wat ze tegenkomen in het veld en zo het onderzoek verder ontwikkelen. Daarbij zullen ze regelmatig teruggaan naar de literatuur om zich verder te verdiepen in wat ze ontdekken. Dit betekent dus dat het onderscheid tussen onderwerp en geval niet zo scherp te trekken is en dat zij in het daadwerkelijke onderzoeksproces nauw met elkaar verbonden zijn.Het tweede punt dat Boeije en Tijmstra maken, is dat het niet duidelijk is welke stappen onderzoekers (moeten) zetten om van het onderwerp naar een geval te komen. Met andere woorden: we gaan in het voorbeeld niet in op de inhoudelijke gronden van de afbakeningskeuzes. Hier hebben de auteurs zeker gelijk. Ons antwoord op dit punt relateert aan het doel van het schema. Het doel van het schema is niet om het impliciete denken van onderzoekers te beschrijven en het is ook niet een vooraf vastgelegd stappenplan waarlangs je je onderzoek uitvoert. Het is juist bedoeld om het redeneren te ondersteunen en te stimuleren. Het helpt onderzoekers te overdenken waar ze mee bezig zijn als ze onderzoek doen en hoe een onderzoeksthema zich verhoudt tot een concreet empirisch geval. Het schema laat zien dat de relatie tussen thema en geval het maken van keuzes impliceert, ongeacht het punt waarop een onderzoeker het schema binnenstapt. Ook al zou een onderzoeker direct beginnen met het idee om onderzoek te doen naar de rol van bestuurders in recente crises in Rotterdam, betekent dit niet dat die onderzoeker zich van het bestaan van een meer generiek algemeen thema en de theorie daarover niets hoeft aan te trekken. Zoals we in het artikel al stelden, kunnen keuzes binnen het schema op meerdere gronden worden gemaakt: op basis van literatuur, praktische overwegingen, enzovoort. Welke van deze keuzegronden daadwerkelijk worden gebruikt, hangt echter af van de omstandigheden.Bovenstaande brengt ons bij het punt van Groenland: het schema lijkt in zijn ogen vooral bedoeld te zijn voor onderzoekers die alle vrijheid hebben om keuzes te maken in het onderwerp en de cases die hen interesseren. Volgens ons zijn de gevolgen van het onderscheid tussen ‘zuiver’ wetenschappelijk onderzoek en opdrachtonderzoek, als het aankomt op het nut van ons schema, beperkt. Inderdaad, de vraagstellingen en de tijdslijnen voor het onderzoek zullen min of meer vastliggen en kunnen niet naar eigen inzicht worden gewijzigd. Maar om de vraag te kunnen beantwoorden komt er zeker ook, zoals Groenland zelf al aangeeft, theorie bij kijken. Kennis van de literatuur (de bovenkant van het schema) is nodig voor goed onderzoek. Wij zouden persoonlijk niet willen dat iemand onze bedrijfscultuur onderzocht die nog nooit van Schein (1992) heeft gehoord, om maar iemand te noemen die het concept organisatiecultuur theoretisch (en empirisch) heeft verkend. En wie de literatuur bestudeert, weet dat daar allerlei discussies in te vinden zijn. De theorie is in die zin niet direct beschikbaar als ‘geaccumuleerde kennis’ die van de plank gehaald kan worden, maar moet nog worden ‘klaargemaakt’ om toegepast te kunnen worden op een organisatie. Van belang is in dit geval dat ondanks dat het aandragen van oplossingen voor een praktisch probleem het doel is, de onderzoeker wel in staat moet zijn om verder boven in het redeneerschema te beginnen met denken. In het geval er vooral aandacht moet zijn voor het empirisch fenomeen en snel een opdracht moet worden afgerond, bestaat nog steeds te mogelijkheid om er later over na te denken in meer theoretische termen. Menig promovendus werkzaam bij een advies- of onderzoeksbureau werkt met data die zijn verzameld voor een opdracht. Het onderscheid tussen de promovendus en de businessonderzoeker vervaagt op dat moment. Niettemin is het inderdaad zo dat wij bij het maken van het redeneerschema het meer klassieke type onderzoek voor ogen hadden, waarbij de onderzoeker in grote mate zelf kan bepalen wat precies onderzocht wordt en waarom. En dan komen we weer terug bij het doel van het schema: onderzoekers kunnen het redeneerschema lezen van boven naar beneden en van beneden naar boven om hun denken te verbreden en te scherpen, en om hun bevindingen te kunnen begrijpen, verklaren en plaatsen in het bredere geheel.


KWALON ◽  
2007 ◽  
Vol 12 (2) ◽  
Author(s):  
Christi Nierse

Zo'n 900 onderzoekers uit 55 verschillende landen zochten elkaar op in de University of Illinois om de conferentie Qualitative Inquiry bij te wonen. Het congres, dat sinds 2005 jaarlijks door de International Association of Qualitative Inquiry (IAQI) georganiseerd wordt, stond dit jaar in het teken van Qualitative inquiry and the politics of evidence, ofwel de zoektocht naar meer erkenning van en waardering voor een alternatieve manier van bewijsvoering door kwalitatief onderzoek binnen academische instellingen en faculteiten, beoordelingscommissies, onderzoeksfondsen, professionele organisaties en wetenschappelijke tijdschriften. Ik was er als junior onderzoeker op het terrein van patiëntenparticipatie in wetenschappelijk onderzoek voor het eerst bij en zal verslag doen van de bijgewoonde lezingen en workshops.


2019 ◽  
Vol 2 (1) ◽  
pp. 111-118
Author(s):  
Marilena Karamatsouki ◽  
Mark Huhnen ◽  
Leah K Salter ◽  
Sarah Helps

KWALON ◽  
2019 ◽  
Vol 24 (1) ◽  
Author(s):  
Adri Smaling

Hermeneutics and qualitative research: historical roots and contemporary relevance Some ideas from the hermeneutic philosophers Friedrich Schleiermacher, Wilhelm Dilthey, Hans-Georg Gadamer, Paul Ricoeur, the hermeneutic sociologist and philosopher of science Max Weber are discussed insofar as their ideas have influenced and are still relevant to qualitative methodology. Remarkably, hermeneutics and phenomenology are nowadays fruitfully combined within qualitative inquiry.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document