Impressies van een bezoek aan het Berliner Methodentreffen 2007

KWALON ◽  
2007 ◽  
Vol 12 (3) ◽  
Author(s):  
Bram de Muynck

Het Berliner Methodentreffen is een jaarlijks evenement dat georganiseerd wordt voor Duitstalige kwalitatieve onderzoekers. Dit jaar vond de conferentie voor de derde maal plaats, op 29 en 30 juni (zie aankondiging in KWALON 34 (2007, 12/1, 50-51)), zoals gebruikelijk op de Freie Universität Berlin. Opnieuw was deze tweedaagse een groot succes. Meer dan 1000 personen meldden zich aan binnen enkele dagen na het openen van de inschrijving. Vrijwel alle werkgroepen waren direct overtekend. Mijn inschrijving kwam te laat om aan een werkgroep deel te nemen, maar ik mocht wel de plenaire onderdelen meemaken. Toen ik er was, dacht ik: geen wonder dat hier zoveel mensen op af komen. Deze conferentie biedt geweldige kansen voor ontmoeting. Doordat er uit allerlei vakgebieden mensen zijn, die met uiteenlopende methoden werken, is de kans groot dat je tot een interessante uitwisseling komt. Zelf liep ik al gelijk bij de aanmelding collega-pedagogen tegen het lijf die bezig waren met onderzoek naar de werking van vroegschoolse educatie. En bij de koffie ontmoette ik een onderzoeker die net als ik bezig was met onderzoek naar spiritualiteit. In de hal waren stands van onder andere een boekhandel, een privé-onderneming voor kwalitatief onderzoek en vakspecifieke clubs (zoals linguïsten en sociaal historici). Goed bezocht waren de stands met de verschillende computerprogramma's. Naast Atlas-ti werden Gabek II en MAXQDA gepresenteerd. Ik ontdekte dat deze laatste een geduchte concurrent is van Atlas-ti, vanwege zijn gebruiksvriendelijkheid. In Duitsland hebben Atlas-ti en MAXQDA een gelijkwaardig aandeel in de 'markt'.

Author(s):  
FIlip Bastiaen
Keyword(s):  

Tijdens een onderzoek naar het wezen en de rol van de veldwachter in de Meetjeslandse dorpen in de 19de eeuw, viel een duidelijk verschil op in de gebruikte titulatuur voor deze functionaris en twee andere ambtelijke types met politiebevoegdheid: de politiecommissaris en de burgemeester. De veldwachter werd in de lokale berichtgeving in de 19de-eeuwse weekbladen niet als een heer (van stand) beschouwd, in tegenstelling tot de commissaris van politie en de burgemeester. Hij behoorde tot het gewone (als het ware anonieme) volk (vaak letterlijk, gezien ook zijn naam niet vermeld werd in de berichten), niet tot de burgerij of de notabelen. Dit heeft meer dan waarschijnlijk te maken met zijn praktische, uitvoerende en ondergeschikte rol. De bevolking was zich er terdege van bewust dat de veldwachter niet de eigenlijke politiemacht bezat. De pers - zelf eerder tot de burgerij of vooraanstaanden behorend - hielp zelf discrimineren door het gebruik van titels voor de ene, niet voor de andere. De veldwachter hoorde niet bij de club: niet bij de aloude, gevestigde (kapitaalkrachtige) waarden, noch bij de nieuwe (geletterde) waarden als onderwijzers, commissarissen, journalisten,. . . Het was misschien vooral deze laatste groep die de lijn trok. Jammer genoeg komen we niet te weten hoe het gewone volk de veldwachter bekeek.


KWALON ◽  
2020 ◽  
Vol 25 (3) ◽  
Author(s):  
Jeanine Evers ◽  
Ilse van Liempt

On popular methods used in qualitative research into health and care; trends in the 25 years of the KWALON journal This introduction summarizes the different articles in the current issue of KWALON and describes variations in qualitative methods reported in health research discussed in KWALON over the last 25 years.


2020 ◽  
Vol 33 (2) ◽  
Author(s):  
Jitske M. C. Both-Nwabuwe

Hoe ervaarden zorgmedewerkers, die van plan zijn om de organisatie te gaan verlaten of hebben verlaten, het werk na de invoering van zelforganiserende teams? Deze vraag staat centraal in deze studie.Voor een antwoord op de werkbelevingsvraag zijn verpleegkundigen en verzorgenden benaderd die hun zorgorganisatie hebben verlaten of gaan verlaten. Aan hen is gevraagd hoe zij het werken in zelforganiserende teams hebben beleefd en wat hun redenen zijn om te vertrekken. Hierbij wordt werkbeleving benaderd vanuit het perspectief van betekenisvol werk. In totaal zijn 15 (bijna) ex-werknemers van één zorgorganisatie geïnterviewd. Zeven van hen gaven aan dat het werken in zelforganiserende teams een van de redenen was om te vertrekken. Uit de resultaten bleek dat voor het merendeel van de respondenten niet alle dimensies van betekenisvol werk in het zelforganiserende team ervaren werden. Hoewel hier niet direct uit geconcludeerd kan worden dat zelforganisatie ten grondslag ligt aan het ervaren gebrek aan betekenis in het werk, kunnen deze observaties als startpunt dienen voor verder kritisch onderzoek naar de werkbeleving van zorgmedewerkers in zelforganiserende teams. In de discussie worden verschillende richtingen voor vervolgonderzoek beschreven.


KWALON ◽  
2007 ◽  
Vol 12 (1) ◽  
Author(s):  
Martine van Selm

Laatst vroeg ik tijdens een college aan studenten communicatiewetenschap een gedachte-experiment uit te voeren. Deze studenten volgden eerder een onderzoeksseminar waarin zij in kleine groepen een empirisch-kwalitatief onderzoek uitvoerden naar de betekenis van mediagebruik (televisiekijken door ouderen, lezen van een meidenblad door tienermeisjes, de beleving van narratieve televisiereclames of sensationele krantenfoto's), of naar de beleving van het communicatieklimaat onder medewerkers van een grote organisatie. Ik vroeg de studenten zich voor te stellen hoe anders hun kwalitatieve onderzoek naar deze diverse thema's er uit had gezien als zij hun gegevens niet verzameld hadden met persoonlijke interviews maar met focusgroepen. Diverse reacties kwamen uit de zaal.


2011 ◽  
Vol 27 (4) ◽  

De Weber-these over de relatie tussen de protestantse ethiek en de kapitalistische mentaliteit is ongetwijfeld een van de beroemdste inzichten uit de sociologie. Gek genoeg is er echter maar weinig empirisch onderzoek uitgevoerd naar de invloed van levensbeschouwing en religie op de opvattingen en het doen en laten van managers. Van den Belt en Moret hebben getracht in die leemte te voorzien door een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar de managementopvattingen van protestantse, katholieke en niet-christelijke managers. Daarmee proberen ze ook een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat over de rol van moraliteit en zingeving in ondernemingen.Op basis van een uitgebreide bespreking van enerzijds organisatie- en managementliteratuur en anderzijds godsdienstsociologische literatuur construeren beide auteurs een theoretisch kader met in totaal 17 hypothesen over de relatie tussen levensbeschouwing, leiderschapsstijl en HRM-beleid. Zij onderscheiden daarbij vijf typen managers: orthodox-protestant, modern protestant, behoudend katholiek, modern katholiek en niet-christelijk. De auteurs veronderstellen in navolging van Weber dat orthodox-protestantse managers op basis van hun religieuze overtuiging, arbeidsethos en mensbeeld meer taakgericht en minder mensgericht zijn dan andere managers. Ook verwachten zij onder orthodox-protestantse managers een sterkere controlegerichtheid, een zwakkere gerichtheid op commitment en een lagere gerichtheid op medezeggenschap aan te treffen. Modern-protestanten zullen daarentegen nauwelijks verschillen van katholieke en niet-christelijke managers en hooguit wat meer mensgericht zijn.


KWALON ◽  
2010 ◽  
Vol 15 (1) ◽  
Author(s):  
Fijgje de Boer

De Grounded Theory Approach van Glaser en Strauss (1967) heeft vanaf het begin als methode van kwalitatief onderzoek de aandacht getrokken, met name in de sociale wetenschappen, maar ook in de verplegingswetenschap en gezondheidswetenschap. De belangstelling vanuit deze laatste disciplines heeft wellicht te maken met de onderzoeksthema's van Strauss, die vanaf begin 1960 wetenschappelijk onderdak vond bij de School of Nursing van de University of California in San Franscisco. Hij zette daar een succesvol onderzoeksprogramma op, waarin hij de methode verder ontwikkelde in uiteenlopende gezondheidszorgonderzoeken. Maar het leidde ook tot meer. Rond Strauss verzamelde zich een kring van kwalitatieve onderzoekers, waaronder Kathy Charmaz, Adele Clarke en Juliet Corbin, die elk in zijn voetsporen een eigen methode van kwalitatief onderzoek ontwikkelden (zie Charmaz, 2006; Clarke, 2005; Corbin, 2008). De methode die Strauss in Qualitative analysis for social scientists (1987) beschrijft, lijkt aan hun werkwijzen ten grondslag te liggen. Dat geldt bij uitstek voor Juliet Corbin, want zij schreef samen met Strauss een bewerking van dat boek onder de titel Basics of qualitative research. techniques and procedures for developing grounded theory, dat in 1990 verscheen. Een tweede editie volgde in 1998, waarover ik eerder een recensie schreef in KWALON (De Boer, 1999). Nu is een derde editie verschenen met Corbin als eerste auteur. Strauss, die in 1996 is overleden, wordt nog wel opgevoerd als tweede auteur. Deze derde editie van Basics of qualitative research verschilt in veel opzichten van de eerste en de tweede. De 'hand' of beter 'de geest' van Strauss lijkt steeds meer naar de achtergrond te verdwijnen. Corbin ontwikkelt in deze editie een geheel eigen interpretatie van de Grounded Theory Approach (GTA). Corbins aanpak kan kernachtig omschreven worden als een 'conceptbenadering': 'Concepts/themes are the foundation for the analytic method described in this book' (p. 53). Met het 'concept' als grondbeginsel bouwt Corbin haar benadering op, waarbij zij hier en daar op eclectische wijze elementen van de 'vroegere' Grounded Theory Approach inpast.


2009 ◽  
Vol 87 (7) ◽  
pp. 311-317 ◽  
Author(s):  
B. A. M. Hesselink ◽  
L. Henneman ◽  
D. R. M Timmermans

KWALON ◽  
2007 ◽  
Vol 12 (2) ◽  
Author(s):  
Edward Groenland

In het opdrachtenpalet van commercieel toegepast onderzoek neemt imago-onderzoek een prominente plaats in. Grote, vaak internationaal opererende bedrijven en instellingen baseren hun marketingbeslissingen mede op kwalitatief onderzoek naar hun product- of dienstenimago, of hun corporate image. In een belangrijk aantal gevallen is de interesse primair gericht op de inhoud en de structuur van het imago, en niet zo zeer op de aantallen consumenten die op een bepaalde manier invulling geven aan het onderzochte imago. Het is daarom van groot belang om kwalitatieve imagometingen te laten verlopen volgens welomschreven en onderbouwde werkwijzen. Deze laten namelijk onafhankelijke controle en beoordeling toe door de ontvanger – en betaler – van het onderzoek.


2020 ◽  
Vol 36 (2) ◽  
Author(s):  
Hanne Vandermeerschen ◽  
Lieselot Vanduynslager

Arbeidsuitbuiting blijft vaak onder de radar, maar in de praktijk komt het ook in België relatief vaak voor. Migranten vormen hierbij de risicogroep bij uitstek, in het bijzonder – maar niet uitsluitend – personen zonder wettig verblijf. In een kwalitatief onderzoek naar ernstige arbeidsuitbuiting voerden we in 2017 twintig individuele semigestructureerde interviews en twee focusgroepen met buitenlandse werknemers met recente ervaringen van ernstige arbeidsuitbuiting. Doel van het onderzoek was om inzicht te verwerven in de concrete situaties en vormen van arbeidsuitbuiting bij migranten in België, de risicofactoren, de toegankelijkheid van hulp, en preventiemogelijkheden. In deze bijdrage ligt de focus op de risicofactoren voor arbeidsuitbuiting. Economische noodzaak en kwetsbaarheid gelinkt aan verblijfsstatuut (of gebrek eraan), en de hieruit resulterende afhankelijkheid van de werkgever, bleken belangrijke factoren die buitenlandse werknemers kunnen vasthouden in een web van arbeidsuitbuiting, met weinig opties om te weigeren of op te stappen. Dit onderzoek kadert in een bredere studie in opdracht en onder leiding van het European Agency for Fundamental Rights (FRA), met als projectnaam 'Severe forms of labour exploitation – workers' perspec­tives'. Hierbij was België een van de acht deelnemende landen.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document