Voorbij het snoepje van de week: flexicurity in de bedrijfspraktijk

2008 ◽  
Vol 24 (4) ◽  
Author(s):  
Martijn van Velzen
Keyword(s):  
De Man ◽  

Lang voordat supermarktketen Albert Heijn zijn klanten probeerde te binden met 'wuppies', 'welpies' en andere in China vervaardigde parafernalia met een hoge aaibaarheidsfactor, stond levensmiddelenwinkel De Gruyter bekend om het 'snoepje van de week': een klein cadeautje voor kinderen, dat wekelijks varieerde. Het is verleidelijk om dit zoethoudertje als metafoor te zien voor het flexicurity-debat dat op (supra)nationaal niveau gevoerd wordt in Europa (zie ook de bijdrage van Wilthagen & Bekker in dit nummer). Werkgevers, werknemers en overheden zoeken een modus, of vehikel, om een balans te realiseren tussen de behoefte van bedrijven aan flexibiliteit en de wens van werknemers om (een nieuw soort) zekerheden te krijgen. 'Flexicurity' is hier het toverwoord: als begrip in Nederland gemunt ter duiding van de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), is het met terugwerkende kracht door Deense onderzoekers en beleidsmakers geplakt op actieve en passieve arbeidsmarktmaatregelen die in Denemarken succesvol gecombineerd worden met het ontbreken van een wettelijke ontslagbescherming. Het Deense arbeidsmarktsucces wordt door veel EU-lidstaten aangegrepen om leentjebuur te spelen bij de Denen. Zo probeerde de Franse premier De Villepin in 2006 het 'contrat première embauche' aan de man te brengen als 'flexicurity-maatregel'. In Nederland had oud-minister De Geus voornamelijk oren naar de geringe mate waarin Deense werknemers tegen ontslag beschermd zijn, zonder oog te hebben voor de noodzaak van een activerende component én een hoog uitkeringsniveau bij werkloosheid. Bij andere pogingen om centraal de voorwaarden te creëren opdat decentraal een balans gerealiseerd wordt tussen werknemerzekerheden en organisatieflexibiliteit, wordt zoveel water bij de wijn gedaan dat er per saldo geen keuzes gemaakt worden. In de arena van politiek en beleid worden partijen met deze status-quo zoet gehouden onder het mom van 'flexicurity'.

2016 ◽  
Vol 29 (4) ◽  
Author(s):  
Bart de Vries ◽  
Annebel H.B. de Hoogh ◽  
Carsten K.W. de Dreu
Keyword(s):  
Big Five ◽  

Dit artikel gaat in op de relatie tussen de Big Five-persoonlijkheidstrek Vriendelijkheid en het autocratisch en participatief leiderschapsgedrag en de effectiviteit van burgemeesters tijdens crises. Op basis van de trekactivatietheorie werd verwacht dat de relatie tussen de vriendelijkheid van een burgemeester en (de effectiviteit van) diens autocratisch en participatief leiderschapsgedrag afhankelijk is van de mate waarin een crisis gekenmerkt wordt door tijdsdruk en ambiguïteit. Verwachtingen zijn getoetst in 68 openbare-orde- en veiligheidscrises. De mate van vriendelijkheid bleek tijdens crises via autocratisch leiderschapsgedrag negatief gerelateerd aan de leiderschapseffectiviteit van de burgemeester. Onder lage (hoge) tijdsdruk bleek verder dat vriendelijkheid positief (negatief) gerelateerd was aan leiderschapseffectiviteit via participatief leiderschapsgedrag. De mate van ambiguïteit bleek alleen van invloed op de relatie tussen autocratisch leiderschapsgedrag en de effectiviteit van de burgemeester als leider. Autocratisch leiderschapsgedrag van de burgemeester was positief gerelateerd aan diens leiderschapseffectiviteit en deze relatie werd sterker bij toenemende ambiguïteit. We besluiten met implicaties voor leiderschapstheorie en crisisbeheersing.


2015 ◽  
Vol 5 (1) ◽  
pp. 1-24
Author(s):  
Lindsay Theunis ◽  
Maaike Jappens ◽  
Bente Vandenbroeck ◽  
Jan Van Bavel

Op basis van antwoorden van 874 jongeren (14‐ t.e.m. 25‐jaar) in de survey ‘Scheiding in Vlaanderen’ (N = 874) onderzochten we verschillen in de houdingen ten aanzien van huwen en scheiden tussen jongeren met gehuwde en jongeren met gescheiden ouders. Daarnaast gingen we ook na of de mate van ouderlijk conflict en de kwaliteit van de ouder‐kindrelaties een rol spelen en zoomden we dieper in op verschillen in houdingen binnen de groep echtscheidingsjongeren. Vooral de echtscheiding op zich blijkt van belang te zijn: jongeren met gescheiden ouders willen vaker niet trouwen, schatten hun eigen echtscheidingskans hoger in en nemen liberalere houdingen aan ten opzichte van het huwelijk dan jongeren waarvan de ouders nog steeds gehuwd zijn. Verschillen tussen echtscheidingsjongeren onderling worden voornamelijk verklaard door de verblijfsregeling en de mate waarin de jongere nog steeds geraakt wordt door de echtscheiding. Abstract : Based on data obtained from 14 to 25 year olds in the survey ‘Divorce in Flanders’ (N = 874), we investigated the relationship between adolescents’ attitudes towards marriage and divorce and the marital status of their parents. We also examined whether parental conflict and parent‐child relationships play a role and we took a closer look at differences within the group of adolescents with divorced parents. Parental divorce as such appeared to be a major factor: adolescents from dissolved families are less willing to marry, perceive their chance of ever getting divorced as higher and have more liberal attitudes towards marriage than adolescents from intact families. Differences among children of divorce are related to the residence arrangement and to the way they are coping with the divorce.


2017 ◽  
Vol 33 (1) ◽  
Author(s):  
Yennef Vereycken ◽  
Jos Benders ◽  
Hendrik Delagrange ◽  
Geert Van Hootegem ◽  
Lander Vermeerbergen

In 2010 wezen de beperkte cijfers in de richting van een stagnatie van het aantal zelfsturende teams (Benders et al., 2010). Dit artikel geeft een overzicht van recente empirische gegevens over de prevalentie van zelfsturende teams in België en Vlaanderen. We combineren gegevens van de 'European Working Conditions Survey' en de 'Innovatie, Organisatie en inzet van Arbeid survey' om zicht te krijgen op de evolutie in het aantal zelfsturende teams en de mate waarin deze teams over autonomie beschikken.


2020 ◽  
Vol 94 (1/2) ◽  
pp. 27-35 ◽  
Author(s):  
Arjan Brouwer ◽  
Linda Ummels

In dit artikel doen we verslag van onderzoek naar de mate waarin informatieverschaffing over de aard en reikwijdte van de controle kan bijdragen aan het verkleinen van de verwachtingskloof. Wij concluderen dat beter geïnformeerde stakeholders die het werk van de accountant van dichterbij kunnen waarnemen, zoals de Raad van Commissarissen en Auditcommissie, positiever oordelen over de effectiviteit van de controle dan stakeholders die hiervoor zijn aangewezen op openbare informatie, waaronder investeerders. Er zijn indicaties, maar geen overtuigend bewijs, dat meer informatieverschaffing over de reikwijdte en het proces van de controle in enige mate kan bijdragen aan een positiever oordeel van stakeholders. Belangrijke informatie over de controle die via de uitgebreide controleverklaring wordt gecommuniceerd, zoals reikwijdte en materialiteit, wordt door een meerderheid van de stakeholders die zich op openbare informatie moet baseren echter niet gelezen. Wij concluderen daarom dat het voor een positiever oordeel van stakeholders over de effectiviteit van de controle van belang is dat accountants ook andere methoden en kanalen hanteren om ze beter te informeren over het proces van de accountantscontrole en dat betere informatieverschaffing via de controleverklaring alleen niet voldoende is om dit te realiseren. Aangezien de wensen en verwachtingen verschillen tussen stakeholdergroepen is het daarnaast van belang om met alle partijen binnen de rapportageketen te onderzoeken of en welke uitbreiding van de reikwijdte van de accountantscontrole met werkzaamheden ten aanzien van belangrijkste risico’s en onzekerheden, langetermijnlevensvatbaarheid, alternatieve winstbegrippen, fraude en naleving van wet- en regelgeving wenselijk is en hoe dit gerealiseerd kan worden.


2017 ◽  
Vol 91 (3/4) ◽  
pp. 109-114
Author(s):  
Philip Wallage

De eerste samenvatting betreft een onderzoek van Brown en Knechel naar de mate waarin de accountant en audit cliënt bij elkaar passen. De mate van “'t” wordt door veel factoren beïnvloed zoals tariefstelling, expertise, locatie, interpersoonlijke relaties en de mate van “agency”-problemen bij de klant. De “'t” is gede'nieerd als de mogelijkheid van de accountant om te voldoen aan de behoeften van de klant gegeven de behoeften van de accountant en mogelijkheden en beperkingen. De uitkomsten impliceren onder andere dat de kwaliteit van de audit toeneemt bij een betere “'t” tussen auditor en cliënt in het geval discretionary accruals als kwaliteitsmaatstaf voor de audit wordt gehanteerd. Ook blijkt dat bij een slechte “'t” de kans op een accountantswissel groter is.


2013 ◽  
Vol 3 (9) ◽  
pp. 1-22
Author(s):  
Griet Vanderheyden ◽  
Dimitri Mortelmans

In dit artikel wordt gekeken naar de mate waarin partners een invloed hebben op het vrouwelijke arbeidsaanbod.  Vanuit de economische principes van specialisatie en economische behoefte verwachten we dat het arbeidsaanbod van vrouwen negatief beïnvloed wordt door de arbeidstroeven van hun partner. Deze verwachtingen worden in het huidige artikel in een echtscheidingscontext geplaatst. We bekijken de samenhang tussen de arbeidstroeven van de mannelijke partner en het vrouwelijke arbeidsaanbod, en maken hierbij een onderscheid naar ooit‐ en nooit‐gescheiden vrouwen. Er wordt immers verwacht dat het meemaken van een scheiding zorgt voor een onafhankelijkheidseffect, waarbij de arbeidstroeven van de partner minder van belang zullen zijn in het arbeidsbeslissingsproces. Met de data van Scheiding in Vlaanderen (SiV) kunnen we enkel associaties tussen beide partners vaststellen. Deze associaties kunnen mogelijk ook voortspruiten uit een verschillend partnerselectieproces voor ooit‐ en nooit‐gescheidenen. We vinden dat vrouwen met een partner met een hoger inkomen minder vaak werken. Dit geldt zowel voor ooit‐ als nooit‐gescheiden vrouwen. Vrouwen waarvan de partner een hoger opleidingsniveau of een hoger arbeidsaanbod heeft, blijken zelf ook vaker te werken indien het gaat om een eerste huwelijk (nooit‐gescheiden), maar minder vaak indien het gaat om een nieuwe relatie (ooit‐gescheiden). Partners in nieuwsamengestelde gezinnen zijn dus heterogener op vlak van hun arbeidsaanbod en ‐troeven. Abstract : This article is about the influence of partners on women’s labour supply. Based on economic principles, we expect women’s labour supply to be negatively influenced by their partner’s labour market resources. In the current article, this association is analysed in a divorce context. We expect the labour supply of never‐divorced women to be more negatively affected by the labour market resources of their partners than the labour supply of repartnered women who experienced a divorce. Put differently, we expect the labour supply of ever‐divorced women to be less dependent upon their partner’s labour market resources. We determine some associations with data from Divorce in Flanders (DiF). Next to differences in partner effects, these associations can also be attributed to differences in the partner selection process between never‐divorced and ever‐divorced women. We find that women with a high‐income partner tend to work less often, regardless of having experienced a divorce. If their partner works more or has a higher educational level, never‐divorced women tend to work more often themselves. Ever‐divorced women, on the other hand, tend to work less often if their new partner works more or is higher educated.


Author(s):  
Sven Schneider ◽  
Katharina Diehl ◽  
Christina Bock ◽  
Raphael M. Herr ◽  
Manfred Mayer ◽  
...  

Zielsetzung: Die Hausarztpraxis gilt als ideales Setting für die Tabakentwöhnung. Die bundesweite „ÄSP-kardio-Studie“ liefert aktuelle Daten zum Status quo der Tabakentwöhnung nach der „5 A-Strategie“ in deutschen Hausarztpraxen. Methodik: Zwischen 10/2011 und 03/2012 wurden über 4.000 Hausärzte repräsentativ befragt. Der Fragebogen wurde vorab einem Expert Review unterzogen, durch kognitive Interviews validiert und in einer Pilotstudie getestet. Ergebnisse: Routinemäßig erfassten 89 % der Hausärzte etwaigen Tabakkonsum („Assess“), 82 % rieten Rauchern zu einem Rauchstopp („Advise“) und 12 % vereinbarten schriftliche Ziele einer Entwöhnung („Agree“). Hilfestellungen („Assist“) in Form einer Kurzintervention fanden mit 72 % deutlich häufiger statt als in Form von Informationsmaterial (33 %) oder einer Entwöhnungstherapie (27 %). Etwa die Hälfte (54 %) vereinbarte Folgetermine zur Überprüfung des Rauchstopps („Arrange“). Das Angebot war von arzt-, praxis- sowie patientenspezifischen Faktoren abhängig und in den nordöstlichen Bundesländern unterdurchschnittlich. Acht von 10 Hausärzten (77 %) bewerteten ihre Maßnahmen als nicht erfolgreich. Schlussfolgerungen: Deutlich wird die suboptimale und ungleich verteilte Versorgung von Rauchern mit angemessenen Entwöhnungsmaßnahmen in deutschen Hausarztpraxen.


2012 ◽  
Vol 23 (4) ◽  
pp. 193-203 ◽  
Author(s):  
Elisabeth Steinmann ◽  
Michael Siniatchkin ◽  
Franz Petermann ◽  
Wolf-Dieter Gerber
Keyword(s):  

Die Aufmerksamkeitsdefizit-/Hyperaktivitätsstörung (ADHS) zählt zu den häufigsten psychischen Störungen im Kindesalter. Ziel ist es, den Status Quo der Ätiologie hinsichtlich genetischer, neurobiologischer und neuropsychologischer Faktoren zu beschreiben. Es werden die derzeit anerkannten Therapiemethoden in der Behandlung der ADHS sowie ihre Wirksamkeit vorgestellt. Moderne Bildgebungsmethoden (z. B. MRT; fMRT) bieten die Möglichkeit, nichtinvasiv spezifische Aussagen über anatomische und funktionelle Änderungen zutreffen. Untersuchungen mit Hilfe dieser bildgebenden Verfahren stehen deswegen im Fokus der hier zitierten Ätiologie- und Therapieforschung. Abschließend folgt ein kurzer Ausblick auf mögliche Zukunftsfragen.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document