Relaties en Nieuwe Gezinnen
Latest Publications


TOTAL DOCUMENTS

30
(FIVE YEARS 1)

H-INDEX

0
(FIVE YEARS 0)

Published By Ghent University

2034-6905

2020 ◽  
Vol 10 (1) ◽  
pp. 1-31
Author(s):  
Layla Van den Berg ◽  
Dimitri Mortelmans

Voorgaand onderzoek naar de rol van partnerkeuze in relatieontbinding toont aan dat partners die afkomstig zijn uit verschillende herkomstgroepen doorgaans een hogere kans hebben om uit elkaar te gaan. Deze onderzoeken focussen zich echter voornamelijk op huwelijken en het blijft daarom onduidelijk of dezelfde dynamieken zich ook aftekenen binnen ongehuwd samenwonende koppels en wat de rol is van voorhuwelijks samenwonen. Dit artikel bestudeert de samenhang tussen partnerkeuze en relatieontbinding voor een steekproef van koppels die voor de eerste keer huwden of ongehuwd gingen samenwonen tussen 1999 en 2001. De data zijn afkomstig uit de Belgische Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid en geven informatie over de ontbindingskansen van gehuwd en ongehuwd samenwonende koppels met minstens één partner van Belgische, Zuid‐Europese, Turkse, Marokkaanse, Congolese, Burundese of Rwandese afkomst. Aan de hand van survival analyse en multivariate event history modellen gaat dit onderzoek na of ontbindingskansen verschillen tussen endogame en gemengde koppels en of deze dynamieken gelijkaardig zijn over de verschillende relatietypes heen. De resultaten geven aan dat endogame koppels de laagste ontbindingskansen hebben als het gaat om een huwelijk zonder substantiële periode van voorhuwelijks samenwonen. Voor koppels die ongehuwd samenwonen of huwden na een periode van ongehuwd samenwonen zien we dit patroon echter niet terugkomen en zijn verschillen naar partnerkeuze beperkter of zijn het net de gemengde koppels die lagere ontbindingskansen hebben. Na controle voor relevante achtergrondkenmerken blijkt vooral voor gemengde koppels de kans op relatieontbinding sterk te verschillen naar relatietype. Abstract :  Previous studies on the role of partner choice in relationship dissolution have shown that partners who come from different ethnic groups usually have a higher chance of separating. However, these studies focus on marriages and it therefore remains unclear whether the same dynamics can be seen in unmarried cohabiting couples or what the exact role of this period of premarital cohabitation is. This article examines the relationship between partner choice and relationship dissolution in a sample of couples who married for the first time or started living together without being married between 1999 and 2001. The data comes from the Belgian Crossroads Bank of Social Security and give information on union dissolution among married and unmarried cohabiting couples with at least one partner of Belgian, Southern European, Turkish, Moroccan, Congolese, Burundian or Rwandan descent. Based on survival analysis and multivariate event history models, this study examines whether dissolution chances differ between endogamous and mixed couples and whether or not these dynamics are different across relationship types. The results indicated that endogamous couples have the lowest chance of dissolution when it comes to marriages without a substantial period of premarital cohabitation. For couples who were unmarried cohabiting or married after a period of unmarried cohabitation, we did not find this pattern and differences in partner choice are more limited or we observe the mixed couples to have elevated dissolution chances. After checking for relevant background characteristics it turns out that especially for mixed couples, the chance of relationship dissolution appears to differ strongly according to relationship type.


2018 ◽  
Vol 8 (1) ◽  
pp. 1-31
Author(s):  
Layla Van den Berg ◽  
Dimitri Mortelmans

  Abstract :  This article studies relationship break‐up among married and cohabiting couples, based on the Belgian data ofthe Crossroads Bank of Social Security. The results are based on a sample of couples marrying for the first timeor starting to cohabit for the first time between 1999 and 2001. The sample is followed over time until 2013. Thepurpose of this study is to gain insight in relationship break‐up of married and cohabiting couples using registerdata. Given the fact that cohabiting couples are underestimated in official statistics because these only use offi‐cially registered partnerships (e.g. legal cohabitation), cohabiting couples are identified in this article on the basisof their LIPRO typology giving a more correct insight in relationship dynamics of cohabiting couples.The article looks at patterns of relationship dissolution with the aid of survival analysis and a discrete time eventhistory analysis for three relationship trajectories: marriages formed without premarital cohabitation, marriagesformed after a period of premarital cohabitation and cohabitations not (yet) converted into a marriage duringthe observation period. The results show that cohabiting couples not marrying during the observation period,have a much lower chance to be together after 14 years compared to the married couples. The differences be‐tween married couples with and without a period of unmarried cohabitation are more limited. Further, we findthat a break‐ups are more common among couples who start living together at an early age, start from a weakereconomic background or those that do not have children during the first four years. The association betweenrelationship break‐up and these background characteristics is similar among all three relationship trajectoriesstudied.


2016 ◽  
Vol 6 (3) ◽  
pp. 1-29
Author(s):  
Kim Bastaits ◽  
Dimitri Mortelmans ◽  
Inge Pasteels

Inzicht in ouders en kinderen die geen contact meer hebben na scheiding blijft onderbelicht in het huidige familieonderzoek. Een erg specifieke vorm van een gebrek aan contact is ouderverstoting. Hoewel enkele studies dit thema al belicht hebben, blijft dit onderzoek schaars en kent het methodologisch beperkingen. Met deze studie willen we dan ook bijdragen aan onderzoek naar ouderverstoting en vertrekken we vanuit de grootschalige multi‐actorstudie ‘Scheiding in Vlaanderen – SiV’. Twee onderzoeksvragen worden beantwoord: (1) “Wat is de prevalentie van het vermoeden van ouderverstoting na scheiding in Vlaanderen?” en (2) “Hangt het vermoeden van ouderverstoting samen met een specifiek scheidingsproces?”.Daartoe analyseren we gegevens van zowel ouders (n = 1172) als kinderen (n = 499). Als eerste worden bivariate analyses uitgevoerd om de prevalentie van een vermoeden van ouderverstoting na te gaan bij zowel ouders als kinderen. Daarna wordt een multiple correspondentie‐analyse gebruikt om inzicht te verwerven in de eventuele samenhang van een vermoeden van ouderverstoting met het scheidingsproces. Hoewel een vermoeden van ouderverstoting niet vaak voorkomt, rapporteren zowel ouders als kinderen dat dit vaker voorkomt bij vaders dan bij moeders. Kinderen rapporteren wel hogere percentages dan ouders. Daarnaast blijkt ook dat een vermoeden van ouderverstoting vaker voorkomt bij een problematisch scheidingsproces. Abstract : Previous research on parent‐child relationships after divorce mainly concentrated on parents and children who still have contact. Nevertheless, few studies have focused on the non‐contact between parents (mostly fathers) and children after divorce. A very specific form of non‐contact is parental alienation, on which research is very scarce and limited to small samples. So, with this study, we will investigate parental alienation after divorce for a large, multi‐actor sample from the “Divorce in Flanders”‐project. Two research questions will be answered: (1) “What is the prevalence of parental alienation towards mothers as well as towards fathers after divorce?” & (2) “How are characteristics of the divorce process related to parental alienation?”.  We integrate two perspectives in this paper by analyzing a parent‐dataset (n = 1172) as well as a child‐dataset (n= 499). First, we establish the prevalence of parental alienation with bivariate analyses. Second, multiple correspondence analyses are used to gain insight in the association between the divorce process and parental alienation. Results indicate that parental alienation affects a small group of families and father alienation is more common than mother alienation. Moreover child reports are higher than parent reports. Regarding the association between parental alienation and the divorce process, it is found that parental alienation is more common amongst problematic divorce processes.


2016 ◽  
Vol 6 (2) ◽  
pp. 1-29
Author(s):  
Claire Wiewauters ◽  
Kathleen Emmery

In dit artikel nemen we als focus de kwetsbare positie van het kind in de context rondom PAS (Parental Alienation Syndrome). We vertrekken vanuit een postmoderne visie op de werkelijkheid waarbij de betekenisgeving binnen een relationeel kader een belangrijke plaats inneemt. Ook de ontwikkelingsleeftijd van kinderen vergt onze aandacht. We toetsen ons conceptueel kader aan een analyse van 60 chatgesprekken van kinderen en jongeren met de hulplijn Awel over de scheiding van hun ouders en het leven in een samengesteld gezin. We formuleren een aantal concrete voorstellen die ervoor moeten zorgen dat de ontwikkeling en het welzijn van kinderen en jongeren zoveel mogelijk gewaarborgd blijft wanneer contactbreuk bij en na scheiding optreedt. Hiermee bieden we een antwoord op de draaglast en het isolement van kinderen. We houden een pleidooi om het actorschap van kinderen te verhogen. We pleiten voor meer samenwerking tussen de betrokkenen bij welzijn en justitie. Abstract :  This article focuses on the vulnerable position of the child in the context of PAS (Parental Alienation Syndrome).  Our starting point is a postmodern vision on reality in which meaning making plays an important role in relations.  We also pay attention to the developmental age of children. We test our conceptual framework with an analysis of 60 chat conversations of children and youngsters with the online service of the Flemish Child Helpline (‘Awel’) about the divorce of their parents and life in a newly composed family. We formulate several specific suggestions to make sure that the development and well‐being of children and youngsters is guaranteed as much as possible when contact is broken during and after the divorce. With this we offer a response to the burden and isolation of children. We make a plea to strengthen the agency of children and for more cooperation between the welfare work and legal actors that are involved.


2016 ◽  
Vol 6 (1) ◽  
pp. 1-18
Author(s):  
Ann Buysse

Bij gezinstransities moeten grenzen, samenlevingsvormen en rollen heronderhandeld worden. Dat gaat vaak niet vanzelf. Niet in het minst omdat er geen universele norm voor bestaat. Een aantal decennia geleden was scheiding uitzonderlijk en moeilijk zodat het wel vaker aanleiding gaf tot een gevecht met lange, aversieve gerechtelijke procedures waarin ook kinderen en ouder – kind relaties meegezogen werden. In die context ontstond vanuit klinische observatie het begrip ouderverstoting. Wetenschappelijke evidentie is er niet. Oorspronkelijk gezien als een syndroom binnen een zuiver lineair, individueel en categoriaal denken onderging het begrip dan ook verschillende transities.In deze bijdrage bespreken we de ouder ‐ kind relatie en het begrip ‘ouderverstoting’ in de ondertussen ten gunste veranderde maatschappelijke context met een meer gender‐neutraal opvoedingsklimaat en een meer tolerante houding ten aanzien van scheiding en ‘andere gezinnen’. Ook nu is er geen universele norm voor ouder – kind relaties (na scheiding). Er zijn vele manieren om ouder te zijn en vele manieren om kind te zijn en de ouder ‐ kind relatie is te begrijpen binnen een complex samenspel van kwetsbaarheden van gezinsleden en gezinsrelaties. Een vertroebelde ouder – kind relatie met afwijzing kan oneindig veel betekenissen hebben en enkel de gezinsleden zijn hier eigenaar van. In functie van de context, de betekenisverlening en de vraag kan professioneel worden tussengekomen. Het gaat om het regelen van familiezaken met respect en aandacht voor familierelaties. Dit vergt een multidisciplinaire aanpak, met interprofessionele samenwerking. In de bijdrage doe ik enkele suggesties hiertoe. Abstract : Family transitions require a reorganization and re‐negotiation of boundaries and family roles. As there are no ‘standards’ for living in a post‐divorce family, this can be difficult. A few decades ago, divorce was rare and difficult. It often led to fights with long aversive court proceedings with negative effects on children and parent‐child relationships. Within this context, the notion of a parent alienation syndrome was described based on clinical observation. There is no scientific evidence to back‐up this clinical observation that rooted in purely linear, individual and categorical thinking. The concept of parent alienation has been the subject of strong debates. In this article I discuss the parent ‐ child relationship and the concept of parent alienation within the present societal context with more gender‐neutral parenting roles and a more tolerant attitude towards divorce and ‘other families’. I take a systemic perspective. There are many ways to be a parent and many ways to be a child and the parent ‐ child relationship can only be understood within the context of a complex interplay of family members’ strength and vulnerabilities as well as characteristics of family relationships. A distorted parent-child relationship can have many different meanings and only family members can give meaning to what exactly rejection means within a parent ‐ child relationship. I give some suggestions for how professionals could intervene in family matters and family relationships with a strong plea for a multidisciplinary approach.


2015 ◽  
Vol 5 (1) ◽  
pp. 1-24
Author(s):  
Lindsay Theunis ◽  
Maaike Jappens ◽  
Bente Vandenbroeck ◽  
Jan Van Bavel

Op basis van antwoorden van 874 jongeren (14‐ t.e.m. 25‐jaar) in de survey ‘Scheiding in Vlaanderen’ (N = 874) onderzochten we verschillen in de houdingen ten aanzien van huwen en scheiden tussen jongeren met gehuwde en jongeren met gescheiden ouders. Daarnaast gingen we ook na of de mate van ouderlijk conflict en de kwaliteit van de ouder‐kindrelaties een rol spelen en zoomden we dieper in op verschillen in houdingen binnen de groep echtscheidingsjongeren. Vooral de echtscheiding op zich blijkt van belang te zijn: jongeren met gescheiden ouders willen vaker niet trouwen, schatten hun eigen echtscheidingskans hoger in en nemen liberalere houdingen aan ten opzichte van het huwelijk dan jongeren waarvan de ouders nog steeds gehuwd zijn. Verschillen tussen echtscheidingsjongeren onderling worden voornamelijk verklaard door de verblijfsregeling en de mate waarin de jongere nog steeds geraakt wordt door de echtscheiding. Abstract : Based on data obtained from 14 to 25 year olds in the survey ‘Divorce in Flanders’ (N = 874), we investigated the relationship between adolescents’ attitudes towards marriage and divorce and the marital status of their parents. We also examined whether parental conflict and parent‐child relationships play a role and we took a closer look at differences within the group of adolescents with divorced parents. Parental divorce as such appeared to be a major factor: adolescents from dissolved families are less willing to marry, perceive their chance of ever getting divorced as higher and have more liberal attitudes towards marriage than adolescents from intact families. Differences among children of divorce are related to the residence arrangement and to the way they are coping with the divorce.


2015 ◽  
Vol 5 (2) ◽  
pp. 1-19
Author(s):  
Maaike Jappens ◽  
Jan Van Bavel

Op basis van de antwoorden van meer dan 1300 respondenten die deelnamen in de studie ‘Scheiding in Vlaanderen’, onderzoeken we hoe ouders ermee omgaan als hun zoon of dochter een echtscheiding doormaakt. De resultaten maken duidelijk dat de impact van een echtscheiding verder reikt dan ex‐partners en hun kinderen. De meeste ouders verleenden hun zoon of dochter steun tijdens de echtscheiding, zowel emotioneel, praktisch als financieel. Een meerderheid van de ouders vond een echtscheiding in de gegeven omstandigheden het beste voor zoon of dochter, maar sommigen keurden de echtscheiding af of deden pogingen tot verzoening. Indien er kleinkinderen aanwezig waren, maakten vooral grootouders van vaderskant zich zorgen over de nadelen voor hen. De echtscheiding viel behoorlijk wat ouders zwaar. Dit beterde na verloop van tijd, maar sommigen hadden het ook vele jaren na de echtscheiding nog moeilijk, vooral als het om een gescheiden zoon ging en als er kleinkinderen bij betrokken waren. Abstract : Based on the answers of more than 1300 respondents in the study ‘Divorce in Flanders’, we investigate how parents cope with the divorce of their son or daughter. Results clearly imply that the impact of a divorce reaches beyond divorcing ex‐partners and their children. Most parents provided their son or daughter with emotional, practical as well as financial support during the divorce. A majority of parents agreed that the divorce was the best solution in the given circumstances, but some totally disapproved of the divorce or tried to reconcile. If there were grandchildren involved, especially paternal grandparents considered divorce was detrimental for them. A lot of parents struggled with their child’s divorce. This got better with time, but for some parents it was still difficult many years later, especially if it concerned the divorce of a son and if there were grandchildren in the dissolved marriage.


2014 ◽  
Vol 4 (4) ◽  
pp. 1-30
Author(s):  
Inge Pasteels ◽  
Kim Bastaits ◽  
Dimitri Mortelmans

Sinds 2001 is professionele echtscheidingsbemiddeling wettelijk erkend als mogelijk onderdeel van een echtscheidingsprocedure. Op basis van gegevens van het project “Scheiding in Vlaanderen” gaan we na wie op de hoogte is van de mogelijkheid tot bemiddeling en wie er vervolgens ook gebruik van maakt. Hierbij hebben we aandacht voor de wetswijziging van 18 juli 2006 die de rechter verplicht ouders die gaan scheiden te informeren over professionele echtscheidingsbemiddeling. Uit de resultaten blijkt dat hoogopgeleiden vaker professionele echtscheidingsbemiddeling kennen. Professionele echtscheidingsbemiddeling vervolgens ook gebruiken komt meer dan gemiddeld voor wanneer de vrouw van het ex‐koppel hoger opgeleid is. Bovendien is de doelgroep die in het vizier was door de wet van 2006 bereikt. Ouders zijn na de wetswijziging meer op de hoogte van professionele echtscheidingsbemiddeling dan andere (ex‐)koppels. Gezien er een duidelijk effect te merken is van de informatieverstrekking door rechters op het kennen van bemiddeling lijkt het aangewezen de informatieplicht te veralgemenen. Meer nog echter lijkt het aangewezen professionele echtscheidingsbemiddeling te integreren in een ruimer aanbod van echtscheidingszorg waarin alle relevante organisaties krachten bundelen om geïnformeerde keuzes en kwaliteitsvolle echtscheidingstrajecten na te streven. Abstract :  Since 2001, professional divorce mediation is legally recognized as a possible part of a divorce procedure. Based on data from the study "Divorce in Flanders" we examine who is aware of the possibility of mediation and who is using it. We highlight the amendment of 18 July 2006 that obligates the judge to inform parents who are divorcing about the possibility of professional divorce mediation. The results show us that higher educated persons have more knowledge about professional divorce mediation. The use of professional divorce mediation subsequently comes more than average when the wife of the ex‐couple is higher educated. Moreover, the target group of the amendment of 18 July 2006 is reached. After the amendment, parents are better informed about the possibility of divorce mediation than other divorcing couples. Given a clear effect of the provision of information by judges on the knowledge and also on the use of mediation for this target group, it seems appropriate to generalize the obligation to inform about this specific procedure. Furthermore it’s important to integrate professional divorce mediation as one alternative in a wide range of relevant organizations so individuals can reach an informed decision as well as a high quality divorce trajectory.


2014 ◽  
Vol 4 (3) ◽  
pp. 1-23
Author(s):  
Tina Van Rossem ◽  
Maaike Jappens ◽  
Lindsay Theunis ◽  
Jan Van Bavel

Aan de hand van data van de survey 'Scheiding in Vlaanderen' onderzoeken we in dit artikel het verband tussen een echtscheiding van volwassen kinderen en de frequentie van ontmoetingen met hun ouders. Daarbij houden we zowel rekening met door de volwassen kinderen als door de ouders gerapporteerde contactfrequenties. De resultaten tonen aan dat gescheiden personen meer contact hebben met beide ouders dan gehuwden. Meer specifiek geldt dat de frequentie van ontmoetingen het hoogst is wanneer men na de echtscheiding niet samenwoont met een nieuwe partner. De verschillen naargelang de huwelijks‐ en partnerstatus zijn beduidend groter voor zoons dan voor dochters. Abstract : Using data from the survey ‘Divorce in Flanders’, we study the relationship between the divorce of adult children and the frequency of face‐to‐face contacts with their parents. Doing so, we take into account contact frequencies reported by the adult children as well as frequencies reported by their parents. The results indicate that, when compared to married persons, divorced people have more face‐to‐face contact with both of their parents. More specifically, the frequency of encounters is the highest when one is not living with a new partner after the divorce. The differences according to the marital and partner status are significantly larger for sons than for daughters.


2014 ◽  
Vol 4 (2) ◽  
pp. 1-33
Author(s):  
Veerle Buffel ◽  
Elien Colman ◽  
Piet Bracke

Deze studie vergelijkt het zorg‐ en psychofarmacagebruik omwille van psychische klachten van gescheiden personen (met een nieuwe partner of alleenstaand) met gehuwden. Binnen het theoretisch kader van de crowding‐in/out hypothesen, stellen wij ons de vraag of de beschikbaarheid van informele steun professioneel zorggebruik aanmoedigt of substitueert. Logistische regressieanalyses werden uitgevoerd afzonderlijk voor mannen (N=3020) en vrouwen (N=3450) met het contacteren van een huisarts, psychiater, psycholoog en psychofarmacagebruik als afhankelijke variabelen. Gescheiden alleenstaanden rapporteren het hoogste zorg‐ en psychofarmacagebruik.  Gescheiden vrouwen (en vooral alleenstaande) contacteren vaker een huisarts, psychiater en psycholoog, ongeacht hun mentale gezondheid, informele steun en sociaaleconomische achtergrond. Vrouwen die kunnen rekenen op emotionele steun van familie en niet‐familieleden zijn meer geneigd om een huisarts te contacteren. Bij mannen beïnvloedt de aanwezigheid van emotionele steun van leden buiten de familie het contacteren van elk type van zorgverlener. Deze bevindingen zijn in lijn van de crowding‐in hypothese. Abstract : This study compares mental health care and psychotropic drug use of the divorced (re‐partnered or single) to the married. Within the theoretical framework of crowding in/out thesis, we question whether the availability of informal support, facilitates or substitutes formal care seeking. Logistic regression analyses were performed for women (N=3450) and men (N=3020) to determine the correlates of contacting a GP, a psychiatrist, a psychologist and taking psychotropic drugs. Divorced singles report the highest mental health care and psychotropic drug use. Divorced women (especially singles) contact more often each type of health care provider, regardless of their mental health, informal support and socio‐economic background. Women who can rely on the support of family and non‐family members are more inclined to contact a GP. With regard to men, informal support of non‐family members positively influences each type of care seeking. These findings are in line with the crowding‐in thesis.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document