scholarly journals Leverage en de toepassing van alternatieve financiële prestatiemaatstaven

2020 ◽  
Vol 94 (9/10) ◽  
pp. 333-342
Author(s):  
Ries Breijer ◽  
Ferdy van Beest ◽  
Geert Braam
Keyword(s):  

Het rapporteren van alternatieve financiële prestatiemaatstaven (APM’s) door ondernemingen is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. In deze studie wordt onderzocht of, en op welke wijze, leverage (de verhouding tussen rentedragende langlopende schulden en de totale activa) en verlieslatendheid invloed hebben op de mate waarin APM’s worden gepubliceerd. Op basis van theorie (signaling-theorie, agency-theorie en opportunisme) en wet- en regelgeving zijn de hypothesen geformuleerd dat er sprake is van een positief verband tussen leverage en de toepassing van leningsconvenant-gerelateerde APM’s en een negatief verband tussen leverage en APM’s die gerelateerd zijn aan de waardering van de onderneming (bedrijfswaardering-gerelateerde APM’s). De hypothesen worden getoetst met data die – door toepassing van een geautomatiseerde tekstanalysator – is verkregen uit de jaarverslagen (2009–2017) van de 600 grootste Europese ondernemingen (STOXX Europe 600). De resultaten tonen dat als de leverage toeneemt meer leningsconvenant-gerelateerde APM’s worden gerapporteerd, terwijl, naarmate een groter deel van de activa is gefinancierd met rentedragend vreemd vermogen, er minder bedrijfswaardering-gerelateerde APM’s worden gepubliceerd. Verder tonen de resultaten dat de context waarin het gebruik van (specifieke) APM’s plaatsvindt van belang is. Meer specifiek, het verband tussen leverage en de rapportering van bedrijfswaardering-gerelateerde APM’s wordt beïnvloed door het wel of niet verlieslatend zijn van een onderneming.

2013 ◽  
Vol 3 (3) ◽  
pp. 1-66
Author(s):  
Inge Pasteels ◽  
Dimitri Mortelmans

In deze bijdrage wordt het herpartneren na een scheiding uit een eerste huwelijk beschreven. Met gegevens van “Scheiding in Vlaanderen” verzameld bij 1192 mannen en 1448 vrouwen gescheiden tussen 1981 en 2005, wordt vooreerst de timing van het herpartneren alsook de leefvorm waarvoor men kiest in postmaritale relaties, bestudeerd. We onderscheiden LAT‐relaties, ongehuwd samenwoonrelaties en tweede huwelijken. Daarna wordt de huidige partnerstatus van gescheidenen anno 2010 in kaart gebracht. Ten derde komt de mate waarin partners uit eerste huwelijken of postmaritale relaties gelijkend zijn aan bod. Vervolgens wordt de stabiliteit van LAT‐relaties of ongehuwde samenwoonrelaties na een eerste huwelijk bestudeerd. Een beschrijving van postmaritale relatietrajecten met aandacht voor relatierang en relatietype rondt deze bijdrage af. Alle analyses worden apart uitgevoerd voor mannen en vrouwen van verschillende scheidingscohorten. Abstract : Using surveydata of “Divorce in Flanders” for 1192 men and 1448 women, divorced between 1981 and 2005, we explore repartnering after a first divorce. Firstly, prevalence and timing of repartnering are examined. LAT‐relationships, unmarried cohabitation and remarriage are considered as different types of repartnering. Secondly, the current partner status for divorcees in 2010 is described. Homogamy in first marriages and in higher order relationships is the third topic in this article. At last, stability of postmarital relationships and partnership trajectories are explored. Data are analyzed using a cohort perspective and a gender perspective.


2016 ◽  
Vol 29 (4) ◽  
Author(s):  
Bart de Vries ◽  
Annebel H.B. de Hoogh ◽  
Carsten K.W. de Dreu
Keyword(s):  
Big Five ◽  

Dit artikel gaat in op de relatie tussen de Big Five-persoonlijkheidstrek Vriendelijkheid en het autocratisch en participatief leiderschapsgedrag en de effectiviteit van burgemeesters tijdens crises. Op basis van de trekactivatietheorie werd verwacht dat de relatie tussen de vriendelijkheid van een burgemeester en (de effectiviteit van) diens autocratisch en participatief leiderschapsgedrag afhankelijk is van de mate waarin een crisis gekenmerkt wordt door tijdsdruk en ambiguïteit. Verwachtingen zijn getoetst in 68 openbare-orde- en veiligheidscrises. De mate van vriendelijkheid bleek tijdens crises via autocratisch leiderschapsgedrag negatief gerelateerd aan de leiderschapseffectiviteit van de burgemeester. Onder lage (hoge) tijdsdruk bleek verder dat vriendelijkheid positief (negatief) gerelateerd was aan leiderschapseffectiviteit via participatief leiderschapsgedrag. De mate van ambiguïteit bleek alleen van invloed op de relatie tussen autocratisch leiderschapsgedrag en de effectiviteit van de burgemeester als leider. Autocratisch leiderschapsgedrag van de burgemeester was positief gerelateerd aan diens leiderschapseffectiviteit en deze relatie werd sterker bij toenemende ambiguïteit. We besluiten met implicaties voor leiderschapstheorie en crisisbeheersing.


2008 ◽  
Vol 82 (3) ◽  
pp. 108-117
Author(s):  
S. J. Maijoor ◽  
J. F. M. Pouw
Keyword(s):  

In het najaar van 2006 is het onafhankelijk extern toezicht van kracht geworden op accountantsorganisaties. Dit toezicht is tot nu toe voornamelijk nationaal georiënteerd en houdt bijvoorbeeld nog geen rekening met de accountantscontroles van buitenlandse ondernemingen genoteerd in Nederland. Wetgeving is aanstaande waarin ook de internationale kant van het toezicht op accountantsorganisaties wordt vormgegeven. Belangrijke onderwerpen daarbij zijn de afbakening van taken tussen toezichthouders, de mate waarin toezichthouders op elkaar kunnen steunen en de onderlinge informatie-uitwisseling. Deze nieuwe wetgeving komt, net zoals de reeds in 2006 van kracht geworden Wta, voort uit de achtste EU-richtlijn die reeds op hoofdlijnen rekening heeft gehouden met de grensoverschrijdende kant van het toezicht. Op wereldwijd niveau is de wederzijdse erkenning van toezicht een belangrijk vraagstuk en vooral de mate waarin de PCAOB zal steunen op EU-toezichthouders en vice versa. Dit artikel geeft in het eerste deel een overzicht van de stand van zaken van het in 2006 van kracht geworden toezicht: het betreft hier zowel het proces van vergunningverlening als het doorlopende toezicht. Het tweede deel van het artikel betreft de internationale kant van het toezicht. Daarbij komt aan de orde hoe dit geregeld zal worden in de Nederlandse wetgeving en op welke wijze nadere regelgeving op Europees niveau tot stand komt. Ook wordt kort stil gestaan bij de relatie tussen Europese toezichthouders en de PCAOB.


2018 ◽  
Vol 34 (3) ◽  
Author(s):  
Bram Fleuren

Mensen leven langer. Dat is alleszins goed te noemen, maar het heeft ook verregaande implicaties voor de zorgsystemen in (voormalige?) verzorgingsstaten als België en Nederland. Zo nemen de vraag naar zorg, de prevalentie van psychosociale problematiek en chronische ziekten en multimorbiditeit toe. Tegelijkertijd neemt het aantal werkenden per gepensioneerde af en wordt werken in de zorg complexer. Kunnen we tegen deze achtergrond in de komende decennia wel onbezorgd blijven rekenen op een zorgsysteem met betere of gelijkblijvende gebruikswaarde? Of, beter gezegd, hoe kunnen we duurzame zorg realiseren? Voor de beantwoording van dit fundamentele (arbeids)vraagstuk wordt nogal eens gegrepen naar integratie van de verschillende componenten in het zorgsysteem. Echter, de mate waarin de boodschap van integratie nu echt bezorgd is, laat volgens Van Hootegem en Dessers (2017) te wensen over. Om geïntegreerde zorg (in Vlaanderen) realiseerbaarder te maken bespreken zij, vergezeld door een twintigtal auteurs, in tien hoofdstukken aangrijpingspunten voor verbetering. Een waardevolle en interessante exercitie, maar staat de zorgprofessional eigenlijk wel écht op de adressenlijst?


2008 ◽  
Vol 24 (4) ◽  
Author(s):  
Martijn van Velzen
Keyword(s):  
De Man ◽  

Lang voordat supermarktketen Albert Heijn zijn klanten probeerde te binden met 'wuppies', 'welpies' en andere in China vervaardigde parafernalia met een hoge aaibaarheidsfactor, stond levensmiddelenwinkel De Gruyter bekend om het 'snoepje van de week': een klein cadeautje voor kinderen, dat wekelijks varieerde. Het is verleidelijk om dit zoethoudertje als metafoor te zien voor het flexicurity-debat dat op (supra)nationaal niveau gevoerd wordt in Europa (zie ook de bijdrage van Wilthagen & Bekker in dit nummer). Werkgevers, werknemers en overheden zoeken een modus, of vehikel, om een balans te realiseren tussen de behoefte van bedrijven aan flexibiliteit en de wens van werknemers om (een nieuw soort) zekerheden te krijgen. 'Flexicurity' is hier het toverwoord: als begrip in Nederland gemunt ter duiding van de invoering van de Wet flexibiliteit en zekerheid en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), is het met terugwerkende kracht door Deense onderzoekers en beleidsmakers geplakt op actieve en passieve arbeidsmarktmaatregelen die in Denemarken succesvol gecombineerd worden met het ontbreken van een wettelijke ontslagbescherming. Het Deense arbeidsmarktsucces wordt door veel EU-lidstaten aangegrepen om leentjebuur te spelen bij de Denen. Zo probeerde de Franse premier De Villepin in 2006 het 'contrat première embauche' aan de man te brengen als 'flexicurity-maatregel'. In Nederland had oud-minister De Geus voornamelijk oren naar de geringe mate waarin Deense werknemers tegen ontslag beschermd zijn, zonder oog te hebben voor de noodzaak van een activerende component én een hoog uitkeringsniveau bij werkloosheid. Bij andere pogingen om centraal de voorwaarden te creëren opdat decentraal een balans gerealiseerd wordt tussen werknemerzekerheden en organisatieflexibiliteit, wordt zoveel water bij de wijn gedaan dat er per saldo geen keuzes gemaakt worden. In de arena van politiek en beleid worden partijen met deze status-quo zoet gehouden onder het mom van 'flexicurity'.


2019 ◽  
Vol 32 (3) ◽  
Author(s):  
Yolandi-Eloise Janse van Rensburg ◽  
François S. De Kock ◽  
Eva Derous

Impliciete tests winnen aan populariteit binnen de arbeids- en organisatiepsychologie. Ondanks deze groeiende populariteit is nog relatief weinig bekend over de verschillende soorten impliciete tests, de constructen die ermee gemeten worden en de mate waarin ze relevant gedrag in organisaties voorspellen. In dit artikel bespreken we eerst wat impliciete processen zijn op basis van de duale procestheorie. Vervolgens bespreken we de drie meest populaire impliciete tests, namelijk de Implicit Association Test (impliciete associatietest), Picture Story Exercise (plaatjes-verhaaltest) en Conditional Reasoning Test (conditionele redeneertest). Voor elke test beschrijven we de opzet, psychometrische eigenschappen (de betrouwbaarheid, construct- en criteriumgerelateerde validiteit), waargenomen (procedurele) rechtvaardigheid, praktische bruikbaarheid en de mate waarin deze impliciete tests gevoelig zijn voor 'test faking'. Op basis van de best beschikbare empirische evidentie stellen we voor hoe impliciete tests ingezet kunnen worden in organisaties. We bespreken ook welk toekomstig onderzoek hiervoor nodig is. Op deze manier hopen we een waardevolle bijdrage te bieden aan dit groeiende onderzoeksdomein binnen de arbeids- en organisatiepsychologie.


1997 ◽  
Vol 23 (1) ◽  
Author(s):  
N. De Beer ◽  
L. J. Van Vuuren

Self assessment as a predictor of perceived simulated managerial ability as measured by an assessment centre. The purpose of this study was to establish how accurately a person could assess his own managerial ability. With this in mind, a self-assessment questionnaire was developed. The questionnaire was completed by the participants both before and after participation in an assessment centre. It measured, per managerial dimension, the judgment of the participant that his managerial ability complies with that of a senior departmental manager in the organisation. The before-centre self-assessment scores correlate meaningfully with the after-centre self assessment scores. The selfassessment scores are, however, a poor predictor of the observed simulated managerial ability. Opsomming Die doel met hierdie studie was om te bepaal in watter mate 'n persoon sy bestuursvermoë korrek kan beoordeel. Met die oog hierop is 'n selfbeoordelingsvraelys ontwerp, wat voor sowel as direk na afloop van deelname aan 'n takseersentrum deur die deelnemers voltooi is. Die vraelys het/ per bestuursdimensie, die mate waarin 'n deelnemer van mening is dat sy bestuursvermoë voldoen aan die van 'n senior afdelingsbestuurder in die organisasie, gemeet. Die voor-sentrum selfbeoordelingtellings en die na-sentrum selfbeoordeling-tellings korreleer betekenisvol. Die voorsentrum selfbeoordelingtellings is egter 'n swak voorspeller van die waargenome gesimuleerde bestuursvermoë.


1993 ◽  
Vol 19 (1) ◽  
Author(s):  
C. M. Tustin

The assumption that organisational climate refers to individuals' perceptions of organisational attributes has led to the common practice of aggregating measures of individuals' perceptions, and subsequently considering these averages to be indicators of the degree to which climate is experienced by all organisation members, hence organisational climate. The question arises, however, whether an organisation should be described in terms of an aggregated climate if no real, statistically based, consensus of perceptions exists. Using cluster analysis, 390 employees were grouped into five significantly different clusters based on the consensus of perceptions across 10 climate dimensions. The results suggest that average measures are not accurate indicators of an organisation's climate. Opsomming 'n Konsensus benadering tot die meting van organisasieklimaat: Die aanname dat organisasieklimaat na individue se persepsies van organisasie-attribute verwys het tot die algemene praktyk van die berekening van die gemiddeldes van individue se persepsies gelei. Die gevolg is dat hierdie gemiddeldes as indikatore beskou word van die mate waarin klimaat deur alle organisasielede ervaar word, dus organisasieklimaat. Die vraag ontstaan egter of 'n organisasie in terme van 'n gemiddelde klimaat beskryf kan word indien daar geen werklike, statisties gebaseerde, konsensus van persepsies bestaan nie. Met behulp van bondelontleding, is 390 werknemers in vyf betekenisvol verskillende bondels op grond van die konsensus van persepsies oor 10 klimaatdimensies saamgegroepeer. Die resultate dui daarop dat gemiddelde metings nie akkurate indikatore van 'n organisasie se klimaat is nie.


1993 ◽  
Vol 19 (1) ◽  
Author(s):  
S. M. Van Vuuren ◽  
M. Schepers

The construction and evaluation of a job satisfaction inventory for ministers. Job satisfaction is a multidimensional construct indicating the degree of adjustment of a worker to his work. A questionnaire was constructed for measuring the various aspects of job satisfaction of ministers. It was administered to 307 ministers. First and second order factor analyses were performed on the items of the questionnaire. Three strong factors of the job satisfaction of ministers were identified, viz. satisfaction with the work as such, the minister's experience of the relationships between him and his wife on the one hand, and his church council and congregation on the other hand, and his vocational self concept. The implications of these findings are discussed. Opsomming Werkstevredenheid is 'n meerdimensionele konstruk wat 'n aanduiding gee van die mate waarin 'n werker in sy werk aanpas. 'n Vraelys om verskeie aspekte van die werkstevredenheid van predikante te meet, is gekonstrueer. Dit is op 'n steekproef van 307 predikante toegepas. Eerste- en tweedeorde-faktorontledings is op die items van die vraelys uitgevoer. Drie sterk faktore van die werkstevredenheid van predikante is geidentifiseer, te wete die belewing van sy werk as sodanig, die belewing van die verhouding tussen horn en sy vrou aan die een kant, en die kerkraad en gemeente aan die ander kant, en sy beroepselfkonsep. Die implikasies van die bevindinge word bespreek.


1989 ◽  
Vol 23 (90) ◽  
Author(s):  
J. J. Van der Walt
Keyword(s):  

In dieselfde mate waarin die stryd oor die doopleer ingewikkelder geword het, het die geloofsbelydenis, wat met die doop gepaard gegaan het, ook uitgebrei. So het die doopformulier mettertyd ontstaan.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document