veroorzaakt door
Recently Published Documents


TOTAL DOCUMENTS

109
(FIVE YEARS 7)

H-INDEX

4
(FIVE YEARS 0)

2021 ◽  
Vol 19 (2) ◽  
pp. 11-13
Author(s):  
Femke Van ’t Hof ◽  
Eva Brilstra
Keyword(s):  

Een monogene oorzaak bij focale epilepsie is minder zeldzaam dan vroeger werd gedacht. De meest voorkomende groep erfelijke, focale epilepsieën worden veroorzaakt door varianten in de GATOR1 complex genen (DEPDC5, NPRL2 en NPRL3), ook wel de ‘GATORopathieën’ genoemd. Er is steeds meer bekend over de verschillende ziekte-uitingen van deze aandoeningen, en zelfs over de consequenties voor behandeling. Dit maakt genetische diagnostiek belangrijk.


De farmacotherapeutische behandeling van ouderen met een persoonlijkheidsstoornis is zeer complex. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door het interfereren van de persoonlijkheidsproblematiek in de behandeling en anderzijds door leeftijdsspecifieke factoren, zoals polyfarmacie en veranderingen in de farmacokinetiek- en dynamiek. In dit artikel wordt de complexiteit van farmacotherapie geïllustreerd aan de hand van een casus van een 67-jarige vrouw met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Er is een uitgebreide behandelvoorgeschiedenis, welke weinig effectief is gebleken in het verminderen van een breed scala aan symptomen. De boodschap van dit artikel is het belang van uitvoering van persoonlijkheidsdiagnostiek en van instelling van farmacotherapie die op de persoonlijkheidsproblematiek is toegespitst. Ook het verminderen van polyfarmacie, vaak een gevolg van de uitgebreide voorgeschiedenis en somatische comorbiditeit, is cruciaal. Daarenboven is er geen wetenschappelijke onderbouwing voor farmacotherapie bij ouderen met persoonlijkheidsstoornissen waarop teruggevallen kan worden. Derhalve is er nood aan wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp.


Author(s):  
W. DE MOL ◽  
M. GALOUCHKA ◽  
T. BEKKERING ◽  
J. VERBAKEL ◽  
M. VERMANDERE
Keyword(s):  

2019 ◽  
Vol 88 (5) ◽  
pp. 287-294
Author(s):  
T. Hellebuyck ◽  
J. Simard

“Boid inclusion body disease” (BIBD) is een wereldwijd voorkomende aandoening bij boa’s en pythons. De exacte oorzaak van de aandoening bleef gedurende lange tijd onopgehelderd. Recent werd met behulp van hedendaagse diagnostische methoden en experimentele studies overtuigend bewijs geleverd dat reptarenavirussen het oorzakelijk agens zijn van BIBD. In tegenstelling tot wat algemeen wordt verondersteld, kunnen boa’s en pythons langdurig subklinische dragers zijn van deze virale ziekte. Alhoewel het oorzakelijk agens van BIBD werd aangetoond is het diagnosticeren van BIBD een uitdaging naargelang de betrokken slangensoort. Bovendien blijft het differentiëren tussen comorbiditeiten gerelateerd aan BIBD en klachten veroorzaakt door andere gelijktijdige ziekteprocessen problematisch. In dit artikel worden het ziekteverloop van BIBD bij pythons en boa’s en het management van de ziekte bij in gevangenschap gehouden slangen beschreven.


2019 ◽  
Vol 47 (3) ◽  
Author(s):  
Amandine Henderickx ◽  
Ralf De Wolf

Sociale beïnvloeders, Instapods en het newsfeedalgoritme van Instagram Deze studie versterkt de stem van sociale beïnvloeders en de uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd. We kijken specifiek naar de faciliterende rol van het newsfeedalgoritme op Instagram. Tien diepteinterviews werden afgenomen met vrouwelijke sociale beïnvloeders tussen de leeftijd van 18 en 29. De resultaten laten zien hoe deze beïnvloeders veel negatieve bijwerkingen ervaren die worden veroorzaakt door het nieuwsfeedalgoritme. In lijn met Bucher (2012) beweren we door algoritmische herstructurering van informatiestromen dat zichtbaarheid een voorrecht is geworden op sociale media dat een ‘dreiging van onzichtbaarheid’ oplegt door sociale beïnvloeders. Onze gesprekken met beïnvloeders laten zien hoe de groei van hun profiel niet de energie en tijd weerspiegelt die ze hebben geïnvesteerd. Om het laatste aan te kunnen, nemen ze deel aan zogenaamde ‘Instapods’. In de discussie schetsen we verder hoe algoritmische obscurity en de praktijken in Instapods op gespannen voet staan ​​met de authentieke rol die sociale beïnvloeders zichzelf toeschrijven.


2019 ◽  
Vol 88 (4) ◽  
pp. 192-200
Author(s):  
E. Biebaut ◽  
S. Piepers ◽  
D. Valckenier ◽  
S. De Vliegher

Het celgetal van de melk is een indicator voor de aanwezigheid van een intramammaire infectie bij melkvee. Het doel van deze studie was om van 179 mengmelkstalen de resultaten van de elektronische celgetalbepaling via het Fossomatic™ toestel te vergelijken met deze van twee commerciële California Mastitis Testen (CMT) op basis van verslijming, al dan niet in combinatie met kleurverandering. De meest voorkomende major pathogenen bij bacteriologisch onderzoek waren Streptococcus uberis en Staphylococcus aureus en de vaakst geïsoleerde minor pathogenen waren de niet-aureus stafylokokken. Het celgetal geschat aan de hand van de CMT-testen kwam goed overeen met het elektronisch bepaalde celgetal bekomen met de Fossomatic™. De testkarakteristieken van beide CMT-testen waren vergelijkbaar, zowel onderling als met deze bekomen voor de elektronische celgetalbepaling. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat beide CMT-testen in de praktijk kunnen gebruikt worden om koeien met een intramammaire infectie veroorzaakt door major pathogenen te helpen detecteren.


Queeste ◽  
2019 ◽  
Vol 26 (2) ◽  
pp. 152-176
Author(s):  
Frits Scholten

Summary Deze bijdrage onderzoekt het gebruik van een groep laatgotische devotionalia uit de Noordelijke Nederlanden, in buxushout gesneden microsculpturen. Het merendeel van deze privédevotiekunst betreft zogenaamde gebedsnoten – bolletjes ter grootte van een pingpongbal – die in twee helften kunnen worden geopend. Elke zijde bevat een uiterst minuscule religieuze voorstelling, waaromheen verklarende of introducerende Latijnse inscripties zijn aangebracht, die de gelovige aanzetten tot meditatie. Sommige gebedsnoten nodigen de gebruiker expliciet uit tot deelname aan een speelse, meditatieve speurtocht in hun binnenzijde, andere impliciet door middel van ingebouwde spel- en puzzelachtige elementen. Door hun minieme schaal en grote detailrijkdom bewerkstelligen deze onvoorstelbaar kleine taferelen dat de gebruiker zich gemakkelijk kan verliezen in de ontrafeling van deze visuele puzzel en, al mediterend, in een staat van mentale verzinking (‘immersion’) kan belanden waarbij het gevoel voor tijd verloren raakt. Psychologische experimenten hebben inderdaad het verband aangetoond tussen schaal en ervaring van tijd: de tijdsbeleving blijkt te worden gecomprimeerd ten opzichte van ‘real time’ met een ratio die gelijk is aan verhouding van de schaal tot de werkelijke ruimte. Als een persoon zich concentreert op een voorstelling in een ruimte met schaal 1:6, worden dertig minuten werkelijke tijd ervaren als slechts vijf minuten. Het volledig opgaan in de esthetische illusie van het devotietafereel in de gebedsnoot vraagt van de gebruiker deelname aan een ‘game of make-believe’, zoals Kendall Walton dit proces beschreef. Het is een vorm van psychologische overgave in een rollenspel waarbij de gebedsnoot rekwisiet is. Tijdens dit spel van ‘make-believe’ wordt het religieuze tafereel even ‘werkelijkheid’, net zoals een pop dat kan zijn voor een spelend kind. Het hier gesuggereerde verband tussen devotie en spel lijkt verrassend, maar in de Middeleeuwen waren beide nauw verbonden. Ludus creëerde een vrije ruimte met eigen regels – een tovercirkel, aldus Huizinga in zijn Homo ludens – om ongedwongen te mediteren, memoriseren, reflecteren. Huizinga’s spelconcept en Walton’s ‘game of make-believe’ liggen dichtbij elkaar: beide beschrijven een mentale en fysieke staat van verzinking die wordt veroorzaakt door zich over te geven aan het spel. Recentelijk werd bovendien overtuigend betoogd dat er ook een biologisch verband bestaat tussen spel, mentale verzinking en esthetische illusie. In het gebruik van de hier beschreven devotionalia komt dit drietal elementen effectief samen.


2018 ◽  
Vol 92 (11/12) ◽  
pp. 329-344 ◽  
Author(s):  
Job Huttenhuis ◽  
Ralph ter Hoeven

Banken dienen volgens IAS 8 in hun jaarrekening inzicht te geven in de impact van IFRS 9. Deze standaard dient vanaf 1 januari 2018 toegepast te worden en is derhalve al van toepassing op het moment dat de jaarrekening over 2017 is gepubliceerd. Op basis van een analyse van jaarrekeningen van 49 Europese banken komen we tot de conclusie dat de jaarrekening nog niet bij alle banken inzicht geeft in de kwantitatieve effecten van IFRS 9. Mogelijk wordt dit gedeeltelijk veroorzaakt door de complexiteit van de implementatie van de standaard voor banken. Geen enkele bank heeft namelijk toegelicht volledig gereed te zijn met de implementatie. Tevens past geen enkele bank in onze populatie haar vergelijkende cijfers aan. In alle jaarrekeningen is wel een toelichting op IFRS 9 aanwezig. Ten opzichte van 2016 hebben de banken, in lijn met hetgeen verwacht mag worden, meer concrete informatie verstrekt over de impact van IFRS 9, met name ten aanzien van de kredietvoorzieningen en impact op het bankkapitaal. De verwachte impact van IFRS 9 op de kredietvoorzieningen is ten opzichte van de jaarrekening over 2016 afgenomen als gevolg van de gunstiger economische ontwikkelingen. De (negatieve) impact van IFRS 9 op de kredietvoorzieningen en bankkapitaal van banken uit Spanje, Italië en Ierland is gemiddeld groter dan bij banken uit andere Europese landen. Op basis van beschikbare informatie van 31 banken uit onze populatie, daalt door IFRS 9 de kernkapitaalratio met 75 basispunten voor de banken uit deze zogenaamde PIIGS-landen tegenover een daling van 14 basispunten bij banken in andere landen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de verschillen tussen individuele banken in onze populatie aanzienlijk zijn. Daarentegen lijkt de impact van wijzigingen in classificatie en waardering op het balanstotaal beperkt. Echter weinig banken (29%) hebben dit ook daadwerkelijk kwantitatief toegelicht. Inzake de keuze voor hedge accounting zijn banken het meest concreet, waarbij overwegend de vereisten van IAS 39 toegepast blijven worden. Bij negen banken (18%) heeft de accountant een key audit matter inzake IFRS 9 opgenomen. Accountants hebben de toelichting op IFRS 9 in de jaarrekening 2017 daarmee overwegend niet als key audit matter aangemerkt.


2018 ◽  
Vol 21 (4) ◽  
pp. 73-94
Author(s):  
Jan Kees Looise

HRM en arbeidsverhoudingen hebben een ongemakkelijke relatie. Nadat ze begin 20e eeuw onder invloed van het bureaucratische kapitalisme beide tot wasdom zijn gekomen, zijn ze daarna steeds verder uit elkaar gegroeid. Vanaf de jaren `30 werd dit vooral veroorzaakt door de groeiende dominantie van de arbeidsverhoudingen op nationaal niveau en vanaf de jaren `80 door de overname van die dominantie door het HRM op organisatieniveau. Het gevolg is een flinke kloof tussen beide die de laatste tijd alleen nog maar breder en dieper lijkt te worden. In deze bijdrage wordt een poging gedaan de achtergronden van de gegroeide afstand tussen HRM en arbeidsverhoudingen te verklaren en na te gaan of hier in de toekomst verbetering kan worden gebracht en zo ja, op welke manier. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een historisch benadering. Kijken naar het verleden biedt geen garantie voor betere analyses en voorspellingen voor de toekomst, maar het stelt ons wel in staat langere ontwikkelingslijnen te kennen en te begrijpen en daarmee beter in schatten waar we nu staan en naartoe gaan.Although they regard the same topic, namely the employment relations or the relations between employer(s) and employee(s), HRM and industrial relations have a difficult connection. Since both have matured as a result of the development of bureaucratic capitalism in the beginning of the 20th century, they have developed in different directions. From the 1930’s on this was caused by the growing dominance of industrial relations at societal level, while from the 1980s on this dominance has been taken over by HRM, in both cases leaving the other in a rather dependent position. As a result no mature relationship between HRM and industrial relations has developed but a growing gap that seems to widen even more last decades. By using a historical approach this contribution aims to contribute to a better understanding of the development of both HRM and industrial relations and their mutual relations in the past and future. Looking to the past offers no guarantee for better analyses and predictions of the future, but it helps us to better understand `long development lines’ and so come to a more comprehensive view on the future.


2017 ◽  
Vol 33 (4) ◽  
Author(s):  
Irene Houtman ◽  
Karolus Kraan ◽  
Maartje Bakhuys Roozenboom ◽  
Seth van den Bossche

Dit artikel beschrijft de arbeidsomstandigheden van werknemers in Nederland vergeleken met die in Europa (EU-15), en de veranderingen die zich hierin de afgelopen twintig jaren hebben voorgedaan. Het artikel maakt gebruik van twee grootschalige periodieke vragenlijstonderzoeken: de 'European Working Conditions Survey' (EWCS) en de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). We zien dat Nederlandse werknemers betere arbeidsomstandigheden rapporteren dan de werknemers in Europa (de EU-15), met uitzondering van agressie en geweld door derden. Dit laatste wordt vooral veroorzaakt door de relatief grote groep werknemers in de dienstverlening in Nederland, die bovendien meer agressie en geweld rapporteert dan werknemers uit deze sector in de EU-15. Trendanalyses laten weinig tekenen zien van intensivering van werk sinds 2005 noch in Nederland, noch in de EU-15. De autonomie in het werk van Nederlandse werknemers is gedaald, maar Nederlandse werknemers onderscheiden zich hierin nog steeds gunstig vergeleken met werknemers in de EU-15. Effecten van het nieuwe werken zijn duidelijk zichtbaar in de vorm van het toenemen van beeldschermwerk, langdurig zitten tijdens werk, maar niet in veranderingen van werktijden of in problemen met de werk-privébalans. Nederlandse werknemers gebruiken op het werk vaker een computer, zitten meer dan werknemers in de EU-15, maar hebben minder werk-thuisinterferentie.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document