scholarly journals Hybride pensioenregelingen volgens IFRS

2020 ◽  
Vol 94 (9/10) ◽  
pp. 343-353 ◽  
Author(s):  
Coen A. Arnold
Keyword(s):  

In deze bijdrage worden enkele recente ontwikkelingen in de praktijk van pensioenregelingen en de verslaggeving daarvan volgens IFRS beschreven. Zo wordt bezien in hoeverre recent voorgestelde benaderingen nadere inzichten verschaffen inzake de toepassing van, op basis van IAS 19, in de Nederlandse praktijk ontwikkelde ‘hybride’ pensioenregelingen, dan wel in hoeverre deze benaderingen een oplossing kunnen zijn voor knelpunten die bij de toepassing van de huidige IAS 19 in de Nederlandse pensioensituatie worden ervaren.

2019 ◽  
Vol 35 (2) ◽  
Author(s):  
Olaf Tijhuis ◽  
Kees Goudswaard
Keyword(s):  

Diverse landen hebben te maken met een sterke groei van flexibele arbeid en als gevolg daarvan onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt. In dit verband zijn verschillende voorstellen gedaan om alle huidige arbeidscontracten te vervangen door één uniform arbeidscontract. In dit artikel brengen we de vormgeving van een dergelijk contract in kaart en analyseren we aan de hand van de literatuur mogelijke effecten. Verder besteden we aandacht aan de debatten in Frankrijk, Italië en Spanje over een uniform contract. In de meeste voorstellen is de duur van het uniform contract onbepaald en zijn er twee fasen: een instapfase en een stabiliteitsfase. Tijdens de instapfase is ontslag gemakkelijk, maar de ontslagvergoeding loopt wel in de tijd op. Er zijn voor- en nadelen aan een dergelijk contract verbonden, maar de effecten op scholing en werkgelegenheid zijn waarschijnlijk per saldo positief. In de genoemde landen bleek het maatschappelijk draagvlak voor een uniform contract toch onvoldoende. Waarschijnlijk is dat ook in Nederland het geval, maar de voorstellen van het kabinet Rutte-III om de verschillen tussen flex en vast te verkleinen kennen wel punten van overeenstemming met het uniforme contract. Ook het middellange contract zou een interessante optie kunnen zijn.


2020 ◽  
Vol 10 (S2) ◽  
pp. 18-19
Author(s):  
Aniek Maessen ◽  
Pauline M.L. Hennus

Samenvatting De eerste dag van het virtuele EAU20-congres werd afgesloten met een themasessie: ‘Men’s Health 2020’. Het eerste centrale onderwerp van het eerste deel van de sessie was ‘De Uroloog’ als bewaker van de mannelijke gezondheid. Bewaker omdat bijvoorbeeld lower urinary tract symptoms (LUTS) en erectiele disfunctie (ED) een eerste aanwijzing kunnen zijn voor een systemische ziekte die een rol speelt in de toename van morbiditeit en mortaliteit van mannen. Drs. Aniek Maessen aios urologie Dr. Pauline M. L. Hennus uroloog


2011 ◽  
Vol 24 (3) ◽  

Gedrag & Organisatie start een nieuwe reeks, waarvoor we auteurs uitnodigen een bijdrage te schrijven. Deze reeks gaat over mythes en hypes in de A&O psychologie.Volgens Van Dale is een mythe een gangbare, als onaantastbaar beschouwde, maar ongegronde opvatting. Binnen de A&O psychologie kan dit bijvoorbeeld gaan over een populaire (maar gefalsificeerde) theorie, een populair (maar invalide) meetinstrument of een populair (maar betekenisloos) concept. Een voorbeeld van een mythe zou de behoeftepiramide van Maslow (1943) kunnen zijn. De behoeftepiramide is nog altijd populair in cursussen en trainingen, terwijl er tot nu toe weinig bewijs is voor de centrale veronderstellingen van de theorie (zie Wahba & Bridwell, 1976). Een artikel binnen de reeks zou dus over de behoeftepiramide van Maslow kunnen gaan. Het zou ook kunnen gaan over populaire opvattingen, zoals ‘diversiteit is goed voor innovatie’, ‘ongestructureerde interviews zijn een goede manier om personeel te selecteren’ of ‘teambuilding verhoogt teamprestaties’. Ook populaire meetinstrumenten, zoals de Myers-Briggs Type Indicator (MBTI; Myers & McCaully, 1985) of de Belbin Team Role Inventory (1981) zouden onderwerp van een artikel kunnen zijn.Een hype wordt door Van Dale gedefinieerd als iets nieuws dat tijdelijk sterk de aandacht trekt, maar weinig voorstelt. Te denken is aan een term, theorie, benadering of manier van werken die opeens zeer populair wordt, maar waarvan die populariteit ongegrond lijkt te zijn (zie Abrahamson, 1996). Een mooi voorbeeld van een hype – in de zin van een plotselinge populariteit – is het begrip emotionele intelligentie. Het begrip werd in 1983 geïntroduceerd door Payne (al zijn lang voor die tijd al soortgelijke constructen gesuggereerd), en werd in 1996 opeens zeer populair na het verschijnen van het boek Emotional intelligence van Daniel Goleman. Op dat moment ontbrak een empirische validatie van het concept grotendeels. Inmiddels zijn echter een aantal meetinstrumenten ontwikkeld en is er veel onderzoek verricht naar de houdbaarheid van de theorie. Een bijdrage in de reeks zou dus bijvoorbeeld kunnen gaan over emotionele intelligentie. Andere voorbeelden zijn ‘Het Nieuwe Werken’, ‘Mindfulness’ of ‘Talent Management’.De termen mythe en hype hebben een negatieve lading, en we gebruiken deze woorden bewust om wetenschappers en practitioners te prikkelen. Daarmee willen we niet suggereren dat alle ideeën, theorieën, benaderingen of meetinstrumenten die populair zijn, ook onzin zijn. De conclusie van een artikel kan dan ook zijn dat iets een mythe of hype lijkt, maar dat het idee wel degelijk hout snijdt.In een nieuwe reeks van Gedrag & Organisatie nodigen we auteurs uit om een bijdrage te schrijven over een bepaalde theorie, benadering, overtuiging of meetschaal die populair is in de praktijk of in de wetenschap. In de bijdrage gaat de auteur in op het betreffende concept, de theorie erachter en de meetinstrumenten die worden gebruikt (indien van toepassing). De auteur bespreekt deze zaken kritisch op basis van de wetenschappelijke evidentie. Het gaat dus uitdrukkelijk niet (alleen) om de mening van een auteur, maar vooral over de houdbaarheid in het licht van wetenschappelijk onderzoek. Uiteindelijk resulteert dit in een conclusie over de wetenschappelijke houdbaarheid en bruikbaarheid in de praktijk van de A&O psychologie.De bijdragen mogen relatief kort zijn (ongeveer 1000 woorden), maar langere bijdragen zijn eveneens welkom. Iedere bijdrage ondergaat de normale review-procedure, waarbij experts hun oordeel geven over de geschiktheid van de bijdrage voor publicatie in GenO.De redactie bestaat uit Bernard Nijstad, Reinout de Vries en Annet de Lange. Bijdragen kunnen rechtstreeks worden gestuurd naar de redactie van de reeks: [email protected]


2017 ◽  
Vol 30 (3) ◽  
Author(s):  
Katrien Steenssens ◽  
Tine Van Regenmortel ◽  
René Schalk
Keyword(s):  

Dit artikel gaat in op de vraag aan welke theoretische vereisten moet worden voldaan bij de ontwikkeling van instrumenten voor het evalueren van empowerment. Een gerichte literatuurstudie en een kritische reflectie op bestaande meet- en evaluatie-instrumenten resulteerden in het formuleren van vijf kwaliteitsstandaarden. In de empirische fase ging het in de eerste plaats om het nagaan of de toepassing van deze theoretische kwaliteitsstandaarden in de praktijk van instrumentontwikkeling haalbaar is: leiden ze tot een instrument en is dit instrument toepasbaar? De concrete focus van deze empirische toets lag op empowerment op het niveau van een organisatie, hetgeen betekent dat instrumenten werden ontwikkeld om in kaart te brengen hoe 'empowering' organisaties zijn voor hun medewerkers én hoe 'empowered' ze zijn in hun sociale omgeving. Deze instrumentontwikkelingstrajecten vonden plaats in een openbare en in een private eerstelijns welzijnsorganisatie in Vlaanderen. Het resultaat onderschrijft de haalbaarheid van de geformuleerde kwaliteitsstandaarden voor instrumentontwikkeling. De concrete uitwerking geeft meteen een overzicht van datgene waarover het gaat wanneer een organisatie zichzelf als een 'empowering' en 'empowered' organisatie wil evalueren en versterken.


2010 ◽  
Vol 84 (3) ◽  
pp. 143-151
Author(s):  
Rick Anderson

Dit artikel gaat over een onderzoek naar het gedrag van overheidsfunctionarissen tijdens de totstandkoming van een begroting. Het onderzoek kende de vorm van een spelsimulatie die tussen 2000 en 2008 68 keer is uitgevoerd en waar 612 overheidsmanagers en controllers aan hebben meegedaan. Tijdens de spelsimulatie moest een gemeentelijke begroting worden opgesteld en had iedere speler een eigen rol en eigen doelstellingen. De spelsimulatie wijst uit dat spelers die de rollen spelen van managers en bestuurders in eerste instantie hun eigen doelstellingen laten prevaleren boven het organisatiebrede belang. Pas als er een kans bestaat geïsoleerd te raken en de budgetten te verliezen, blijkt men bereid om individuele belangen ondergeschikt te maken aan het belang van de gemeente. Verder blijkt, dat het succesvol inzetten van strategisch gedrag van doorslaggevend belang is voor het uiteindelijke begrotingsresultaat. Het gaat hier dan om het maken van bilaterale en informele afspraken, het inzetten van strategisch budgettair gedrag en het gericht beïnvloeden van de besluitvormingsprocedure. Verder blijken de inhoudelijke onderbouwing van doelstellingen en de voor de besluitvorming gebruikte tijd niet relevant te zijn voor het uiteindelijke onderhandelingsresultaat.


2010 ◽  
Vol 84 (7/8) ◽  
pp. 405-409
Author(s):  
Fred De Koning

84e jaargang JUli / augustus 405 Fred de Koning Bestuurlijke informatieverzorging geen wetenschap? Lezers reageren Ko Achterberg stelt in het aprilnummer van het MAB (2010) de terechte vraag aan de orde of het vak bestuurlijke informatieverzorging (BIV) zich in voldoende mate kwalificeert als wetenschappelijke discipline. Deze vraag is volgens hem belangrijk, omdat erkenning als wetenschap middelen voor onderzoek kan genereren en daarmee de kwaliteit van toepassingen van BIV in de praktijk kan verbeteren. Ik ben het met hem eens dat er meer onderzoek op het terrein van BIV moet worden gedaan. BIV is een relevant vak voor accountants, maar ook voor controllers en anderen die verantwoordelijk zijn voor de beheersing van bedrijfsprocessen en de informatie die daarvoor benodigd is. Dat rechtvaardigt meer onderzoek. De vraag of een bepaald vak als wetenschap of onderdeel van een wetenschap kan worden betiteld, is mijns inziens echter een arbitraire zaak en hangt sterk af van de criteria die daarvoor worden gehanteerd. Achterberg hanteert de criteria van Kuhn, die mijns inziens geen recht doen aan de specifieke kenmerken van BIV.


2018 ◽  
Vol 92 (11/12) ◽  
pp. 293-307
Author(s):  
Jan Backhuijs ◽  
Barend Spanjers ◽  
Frans van der Wel
Keyword(s):  

Dit artikel bespreekt goodwill en andere immateriële vaste activa zonder bepaalde levensduur in relatie tot informatieverschaffing in de jaarrekening over het vermogen van de onderneming. Dit is van belang omdat de boekwaarden van deze activa op basis van IFRS uitsluitend via een impairmenttest al dan niet verminderen (anders dan op basis van Dutch GAAP) en als gevolg van deze specifieke verwerking van bijzondere betekenis kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen vermogenspositie. Uit het empirisch onderzoek blijkt dat de omvang van goodwill in relatie tot de omvang van het groepsvermogen in met name de jaarrekeningen van de grootste Europese beursfondsen veel hoger is dan in de jaarrekeningen van de grootste Nederlandse beursfondsen en vooral ten opzichte van niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen. Impairments doen zich in 2017 nauwelijks voor. Ten aanzien van de relatie met de financiering komt naar voren dat de grootste Nederlandse beursfondsen en niet-beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen meer informatie geven over de bankconvenanten dan de grootste Europese beursfondsen. Anders dan verwacht blijkt dat over kapitaalmanagement (in de zin van IAS 1.134 e.v.) juist ondernemingen met een relatief lage verhouding van geactiveerde goodwill ten opzichte van het groepsvermogen meer informatie geven. Al met al zijn er in de jaarrekeningen geen sterke verbanden aangetroffen tussen de omvang van de geactiveerde goodwill, de hypothetische impact van het afschrijven van goodwill op het resultaat en de vermogensinformatie. Veel druk om tot wijziging van de regelgeving te komen lijkt er niet te zijn.


2004 ◽  
Vol 78 (10) ◽  
pp. 435-444 ◽  
Author(s):  
Fred De Koning

Implementaties van ERP-pakketten leiden nogal eens tot problemen: uit onderzoek blijkt dat veel implementatietrajecten te lang duren en teveel kosten en dat bovendien de resultaten nogal eens tegenvallen. Er worden zelfs faillissementen toegeschreven aan mislukte ERP-implementaties. De literatuur over dit onderwerp suggereert dat de problemen met ERP-implementaties vooral worden veroorzaakt door gebrek aan goed management van implementatieprojecten. De vakgroep Bestuurlijke Informatieverzorging van NIVRA-Nyenrode heeft een vijftal casestudies uitgevoerd, waaruit blijkt dat de fit tussen de functionaliteit van het pakket en de bedrijfsprocessen, die door het pakket ondersteund moeten worden, wel eens een belangrijker factor zou kunnen zijn voor het welslagen van ERP-implementaties.


2000 ◽  
Vol 74 (10) ◽  
pp. 446-454
Author(s):  
J. R. H. J Van Kuijck

De kwaliteit van oordeelsvorming van accoun-tants is van cruciaal belang voor de kwaliteit van audits. Derhalve is dit onderwerp reeds meer dan twee decennia object van onderzoek geweest in de internationale auditing-literatuur. Terwijl de onderzoeksinteresse in de auditing journals in de jaren tussen circa 1970 en 1990 hoofdzakelijk was gericht op de technische aspecten van audits heb-ben onderzoekers zich de laatste jaren ook gericht op de beheersingsaspecten (control) van de oor-deelsvorming van auditors (Chow e.a., 1988; McNair, 1991). Deze ontwikkeling is gepaard gegaan met een groeiend besef dat de onderzoeks-resultaten uit het gebied van management control ook bruikbaar kunnen zijn in het relatief nog jon-ge auditingvakgebied. Voorbeelden van studies die kenmerkend zijn voor deze onderzoeksstroming zijn onder andere de studies van McNair (1991), Birnberg and Heiman-Hoffman (1993), Otley and Pierce (1996) en Van Kuijck (1999).


2021 ◽  
Vol 136 (4) ◽  
pp. 27-57
Author(s):  
Violet Soen ◽  
Bram De Ridder

This contribution shifts the debate on ‘applied history’ from the archetypal question abouts terminology and definition (‘what’s in a name’) to its current context and potential (‘why it is here again, and why it is most probably here to stay’). Those advocating ‘applied history’ in the Netherlands and Flanders by and large agree on a shared endeavour to apply both historical skills and insights to contemporary societal debates. They thereby tend to promote long-term, comparative and out-of-the-box thinking to confront today’s (wicked) problems. In these endeavours they offer an alternative to writing commissioned histories and commercial joint ventures, as well as to the 'public history' initiatives co-created by heritage institutions, museums or media outlets. Changing constellations of ideas and incentives in education, science, and society have certainly helped to create an incubation period for the development of applied history. History curricula now allow students to experience their added value in the workplace, research programmes ask to reflect upon the impact and valorisation of historical research, and most of all, younger generations are eager to merge postmodern approaches with clear societal achievements and are trying to do so on safe ethical and methodological grounds. This contribution argues that applied and fundamental research in the field of history could be mutually beneficial, rather than antithetical or antipathetic, and that both approaches can reinforce each other in future. Deze bijdrage verschuift het debat over ‘toegepaste geschiedenis’ van de archetypische vragen over terminologie en definities (‘what’s in a name?’) naar zijn huidige context en potentieel (‘waarom is het opnieuw hier en waarom zal het hoogstwaarschijnlijk blijven?’). In Nederland en Vlaanderen zijn voorstanders van toegepaste geschiedenis het grotendeels eens over een gezamenlijk streven om zowel historische vaardigheden als inzichten toe te passen op maatschappelijke debatten. Daarbij hebben ze de neiging om langetermijn-, vergelijkend en ‘out-of-the-box’ denken te bevorderen bij de aanpak van hedendaagse complexe problemen. Zo bieden ze niet alleen een alternatief voor commerciële samenwerkingsverbanden of het schrijven van geschiedenisboeken in opdracht, maar ook voor publiekshistorische initiatieven die mede zijn opgezet door erfgoedinstellingen, musea of mediakanalen. Veranderende opvattingen in onderwijs, wetenschap en samenleving hebben bijgedragen aan deze ontwikkeling van toegepaste geschiedenis. Geschiedeniscurricula laten studenten tegenwoordig hun toegevoegde waarde direct op de werkplek ervaren via stages, terwijl onderzoeksprogramma’s vragen om na te denken over de impact en valorisatie van historisch onderzoek. Vooral jongere historici combineren al een postmoderne benadering met concrete maatschappelijke verwezenlijkingen en proberen dat te doen op een ethische en methodologisch verantwoorde manier. Deze bijdrage stelt dat toegepast en fundamenteel historisch onderzoek voor beide deelgebieden voordelig zou kunnen zijn, in plaats van antithetisch of antipathiek, en dat beide benaderingen elkaar in de toekomst kunnen versterken.ActualiteitsparagraafToegepaste geschiedenisWaarom historici steeds meer over ‘vandaag’ spreken Kun je iets uit het verleden leren? Het is een stokoude vraag die steeds meer historici in Nederland en België zich opnieuw stellen. Onder invloed van maatschappelijke vraagstukken zoals corona, klimaatverandering, diversiteit en (geo)politieke instabiliteit, maar ook door veranderende eisen van studenten en onderzoeksfinanciers, vinden historici het in toenemende mate belangrijk om na te denken over de ‘toegepaste waarde’ van historische kennis en expertise. In hun bijdrage voor BMGN 136:4 bespreken Violet Soen en Bram De Ridder hoe dergelijke ‘toegepaste geschiedenis’ aan een opmars bezig is en benadrukken ze het veelzijdige karakter daarvan. Ze beargumenteren dat toegepaste geschiedenis niet iets radicaal nieuw is maar eigenlijk al langer ingebed zit in de praktijk van veel historici. Tegelijk is het van groot belang om deze activiteiten een nieuwe methodologische en ethische basis te geven en om een constructieve dialoog te houden met historici die ‘vroeger’ vooral vroeger willen laten zijn. Kan je iets leren uit het verleden? Soen en De Ridder menen van wel, maar enkel als historici en hun maatschappelijke partners voldoende hard nadenken over het hoe en wat van toegepaste geschiedenis.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document