scholarly journals Democratic education and the limits of toleration. How to respond to extremism in the classroom

Pedagogiek ◽  
2021 ◽  
Vol 41 (3) ◽  
Author(s):  
Johannes Drerup

Samenvatting Dit artikel bespreekt enkele centrale problemen van een politiek en educatief gezonde manier om met verschillende vormen van extremisme in de context van discussies in het klaslokaal om te gaan. Het artikel geeft een overzicht van de doelen van een (dialogische) conceptie van democratische opvoeding en bespreekt de notie van extremisme zoals die in onderzoek naar extremisme wordt bediscussieerd. Gebaseerd op dit theoretische en normatieve raamwerk wordt de meer praktische vraag geanalyseerd hoe leraren moeten reageren op extremisme in de klas en er worden algemene richtlijnen en strategieën voorgesteld die richtinggevend kunnen zijn. Tenslotte wordt een bezwaar besproken dat veelvuldig naar voren wordt gebracht in het debat over extremisme en de preventie ervan in educatieve contexten. Volgens dit bewaar zijn leraren geneigd een type tweede-orde intolerantie te reproduceren in de vorm van problematische discursieve constructies die zijn gebaseerd op stereotypen en gevestigde socio-politieke hierarchieën als reactie op wat zij waarnemen als extremisme in de klas.

2019 ◽  
Vol 48 (2) ◽  
pp. 227-241
Author(s):  
John Howlett

Purpose The purpose of this paper is to re-examine the life and work of a forgotten progressive educator – (Henry) Caldwell Cook who was an English and drama teacher at the Perse School in Cambridge, UK. By looking at his key work The Play Way (1917) as well as the small number of his other writings it further seeks to explain the distinctiveness of his thinking in comparison to his contemporaries with a particular focus upon educational democracy. Design/methodology/approach The work was constructed primarily through a reading of Cook’s published output but also archival study, specifically by examining the archives held within the Perse School itself. These consisted of rare copies of Cook’s written works – unused by previous scholars – and materials relating to Cook’s work in the school such as his theatre designs and a full collection of contemporary newspaper reviews. Findings The paper contends that Cook’s understanding of democracy and democratic education was different to that of other early twentieth century progressives such as Edmond Holmes and Harriet Finlay-Johnson. By so doing it links him to the ideas of progressivism emergent in America from John Dewey et al. who were more concerned with democratic ways of thinking. It therefore not only serves to resurrect Cook as a figure of importance but also offers new insights into early twentieth century progressivism. Originality/value The value of the paper is that it expands what little previous writing there has been on Cook as well as using unused materials. It also seeks to use a biographical approach to start to better delineate progressive educators of the past thereby moving away from seeing them as a homogenous grouping.


KWALON ◽  
2021 ◽  
Vol 26 (1) ◽  
pp. 53-63
Author(s):  
Lise Switsers ◽  
Hannelore Stegen ◽  
Sofie Van Regenmortel ◽  
Liesbeth De Donder

Abstract Studying the life courses of older people: The McAdams life-story interview Research among older people often focuses on the present. Nevertheless, life course research can help to understand how certain behavior and feelings take shape and evolve throughout the course of life, and how life events at a younger age can influence conditions, behaviors and feelings in later life. In this article, we focus on the McAdams life story interview method, which we applied in three different studies. We describe the different steps, reflect on the main pitfalls in the implementation of this approach and explain how we attempted to avoid them. The experiences and reflections of both the participants and the researchers are discussed.


2011 ◽  
Vol 27 (1) ◽  

In 1995 verscheen onder redactie van Jaap Dronkers en Wout Ultee de bundel Verschuivende ongelijkheid in Nederland die een staalkaart bood van de stand van het Nederlandse onderzoek op het gebied van ongelijkheid en sociale mobiliteit. Sindsdien lijkt het onderzoek naar sociale mobiliteit wat naar de achtergrond verdrongen. Dat is merkwaardig, want zowel in de populaire media als in wetenschappelijke literatuur wordt steeds vaker gesuggereerd dat zich een trendbreuk aftekent in de sociale mobiliteit. Waar vijftien jaar geleden de algemene opvatting was dat de samenleving steeds ‘opener’ wordt en veel kinderen in sociaal opzicht (bijv. beroepsstatus) stijgen ten opzichte van hun ouders, heerst er nu een pessimistischer stemming. De kans op sociale stijging lijkt af te nemen, terwijl de kans op sociale daling groeit en de samenleving zou zich voor bepaalde groepen (allochtonen, lagere opleidingen) juist weer steeds meer sluiten. In dit licht is het een prijzenswaardig initiatief van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) om een project over sociale stijging en daling te starten en twee sociologen van de Radboud Universiteit Nijmegen, Jochem Tolsma en Maarten Wolbers, de opdracht te geven de stand van zaken op dit terrein in kaart te brengen. Het resultaat is een compact en lezenswaardig boekje met de uitkomsten van analyses van de Familie-enquête Nederlandse Bevolking (FNB). Dit survey is in de periode 1992-2009 vijf maal gehouden en biedt niet alleen mogelijkheden om de ontwikkelingen in deze periode in kaart te brengen, maar bevat ook veel gegevens die een vergelijking tussen ouders en kinderen mogelijk maken. Daardoor biedt het uiterst interessant materiaal voor het onderzoeken van zowel intragenerationele als intergenerationele mobiliteit. Het klassieke sociale mobiliteitsonderzoek richt zich vooral op onderwijsdeelname en beroepsstatus. Deze twee terreinen krijgen dan ook ruime aandacht in Naar een open samenleving?, maar daarnaast worden ook de ongelijkheid en sociale mobiliteit op de terreinen culturele participatie, wonen en gezondheid geanalyseerd. Het boek biedt daarmee een breed overzicht van de stand van zaken en trends ten aanzien van sociale mobiliteit. Voor collega-onderzoekers is het boek helaas wat summier in de beschrijving van onderzoeksmethode en operationalisering van variabelen. Hopelijk wordt dit later ondervangen in meer technische papers voor vakgenoten.Wat de uitkomsten van het onderzoek betreft, valt op dat zich niet op alle terreinen vergelijkbare trends voordoen. Daardoor is in algemene zin niet goed te zeggen of de Nederlandse samenleving nog steeds meer open wordt en of sociale daling een meer algemeen verschijnsel wordt.In het onderwijs is, als we opeenvolgende geboortecohorten vergelijken, nog steeds sprake van stijging, vooral bij de vrouwen. Het opleidingsniveau van de ouders blijkt voor de onderwijsprestaties van jongens geleidelijk aan belang in te boeten, maar bij meisjes onverminderd van groot belang te zijn. Als gevolg hiervan komt het bij jongens steeds vaker voor dat zij een lager opleidingsniveau bereiken dan hun ouders, terwijl dit bij meisjes juist minder vaak voorkomt. Overigens behaalt toch nog altijd de helft van de jongens uit de jongste generatie (geboren tussen 1970 en 1984) een hoger opleidingsniveau dan hun ouders.Op het gebied van arbeid blijkt de sociale mobiliteit echter te stagneren: de beroepsstatus van de jongste generaties mannen en vrouwen (in dit geval geboren tussen 1960 en 1969) is lager dan die van oudere generaties. Hierbij gaan de auteurs mijns inziens te snel voorbij aan de mogelijkheid dat deze jongste generatie in de resterende jaren op de arbeidsmarkt nog in status zou kunnen stijgen. Evenmin staan zij stil bij het feit dat de arbeidsparticipatie, vooral van vrouwen, in jongere cohorten aanzienlijk hoger is. Ook als een kleiner percentage van de werkenden in een beroep met een hoge status terechtkomt, zou dit toch een groter percentage van het totale cohort (inclusief niet-werkenden) kunnen zijn. Een haast onvermijdelijke consequentie van de stijging van het opleidingsniveau in combinatie met een daling van de beroepsstatus is dat een hogere opleiding steeds minder garantie biedt voor een hoge beroepsstatus: er treedt diploma-inflatie op. Toch is het opleidingsniveau wel de belangrijkste determinant van de beroepsstatus, aanzienlijk belangrijker dan het beroep van de vader.Op het gebied van culturele participatie kunnen de auteurs helaas geen inzicht bieden in verschillen tussen generaties. Wel laten zij zien dat in de afgelopen tien jaar de verschillen tussen hoger en lager opgeleiden iets kleiner zijn geworden. Ten aanzien van de woonsituatie nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden juist toe, zij het dat dit uitsluitend wordt afgemeten aan het aantal kamers en het bezitten dan wel huren van een woning. Tot slot nemen de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden in overgewicht af, doordat ook bij hoogopgeleiden steeds vaker (in 40 procent van de gevallen) sprake is van overgewicht.Het zal niet verbazen dat er een vrij sterke samenhang bestaat tussen de positie die mensen op verschillende maatschappelijke ‘ladders’ – opleiding, beroep, culturele participatie, woonsituatie en overgewicht – innemen. Het opleidingsniveau lijkt hierbij de belangrijkste determinant, maar de samenhang met beroepsstatus, culturele participatie en overgewicht is in de periode 1992-2009 wel minder sterk geworden. Dit betekent dat wie achterblijft in opleidingsniveau tegenwoordig iets minder dan in het verleden het risico loopt om ook op andere terreinen achterop te raken. Toch stellen de auteurs vast dat de groep die zich op alle ladders op de onderste sporten bevindt, groter is geworden.Het is niet voor niets dat de titel Naar een open samenleving? met een vraagteken eindigt. De vraag is namelijk ook na lezing van het boekje niet zonder meer bevestigend of ontkennend te beantwoorden. Dit vraagt natuurlijk om nader onderzoek om de uitkomsten beter te kunnen duiden. Hopelijk zullen de auteurs ons de komende jaren nog verder uitgewerkte en beter onderbouwde analyses kunnen bieden.


2021 ◽  
Vol 37 (4) ◽  
Author(s):  
Marian Thunnissen
Keyword(s):  

Samenvatting Een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) staat al verschillende decennia op de beleidsagenda, maar de daadwerkelijke implementatie van een LLO-beleid is onvoldoende succesvol. In diverse publicaties wordt gepleit voor een regionale aanpak, in wat de ILO een ‘regionaal LLO-ecosysteem’ noemt. In dit verkennende onderzoek is op basis van gesprekken met actoren in de Noord-Brabantse arbeidsmarktregio’s verkend welke actoren betrokken zijn bij het faciliteren van LLO in de regio en hoe de samenwerking verloopt. Het onderzoek wijst op de complexiteit van het LLO-thema op zowel nationaal als regionaal niveau, en de moeite die de actoren in de onderzochte arbeidsmarktregio’s hebben om in de samenwerking om te gaan met de complexiteit en dynamiek. Een veelheid van actoren speelt een rol, maar drie van de vier belangrijkste actoren – werkgevers, werknemers en onderwijs – zijn onvoldoende betrokken bij de besluitvorming over en realisatie van LLO in de regio, waardoor het oplossen van de knelpunten bij deze drie actoren wordt belemmerd.


2011 ◽  
Vol 39 (1) ◽  

Dit nummer van het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap bevat vijf artikelen over uiteenlopende onderwerpen.Het eerste artikel gaat over de websites van topmerken. In De relatie tussen objectieve en gepercipieerde interactiviteit combineren Hilde Voorveld, Peter Neijens en Edith Smit twee methoden van dataverzameling. Door middel van een inhoudsanalyse analyseren ze de interactieve functies op websites van 65 topmerken en door middel van een survey gaan ze na hoe door hun respondenten de mate van interactiviteit van diezelfde websites gepercipieerd wordt. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er zeker geen positieve lineaire relatie bestaat tussen de mate van interactiviteit zoals vastgesteld door de inhoudsanalyse en de gepercipieerde interactiviteit die in de resultaten van het survey naar voren komt. Zij concluderen dat de uniekheid van interactieve functies weleens belangrijker zou kunnen zijn dan de kwantiteit aan interactieve functies op een website.Annelore Deprez, Karin Raeymaeckers en Sarah Van Leuven hebben de berichtgeving over de Eerste en de Tweede Intifada onderzocht. In het artikel Framing van de Eerste en Tweede Intifada in de Vlaamse en Nederlandse pers. Een casestudy van De Morgen en het NRC Handelsblad tonen zij aan dat in deze kranten verschillende frames domineren. Daarbij focussen ze op het ‘law and order’ en het ‘injustice and defiance’ frame. Het ‘law and order’ frame was in het NRC Handelsblad zowel tijdens de Eerste als de Tweede Intifada dominant, terwijl tijdens de Eerste Intifada in de berichtgeving in De Morgen het ‘injustice and defiance’ frame sterk naar voren kwam.Het artikel dat is geschreven door Melanie De Vocht, Jan van Looy, Cédric Courtois en Lieven De Marez gaat over het fenomeen ‘Massively Multiplayer Online Role-Playing Games’ (MMORPG). In Sociaal contact in een MMORPG. Een exploratief onderzoek naar de motivaties voor het spelen van World of Warcraft vanuit de uses & gratifications-benadering presenteren zij de resultaten van een online survey waaraan 1691 gamers hebben meegewerkt. In dit onderzoek zijn acht verschillende motieven om te gamen onderscheiden: escapisme, opwinding, immersie, zelfvoldoening, harde competitie, vaardigheden, sociale contacten in World of Warcraft en sociale contacten in het werkelijke leven. Deze motieven zijn in dit onderzoek ook gerelateerd aan de mate van betrokkenheid bij de online identiteiten van de gamer.In het artikel Een typologie van jonge nieuwsgebruikers in een multimediaal landschap maken Anna Van Cauwenberge, Leen d’Haenens en Hans Beentjes een indeling in nieuwsgebruikers. Zij hebben een survey uitgevoerd onder 1200 Vlaamse en Nederlandse jongeren en jongvolwassenen van 15 tot 35 jaar en op basis van hun tijdsbesteding aan combinaties van nieuwsplatformen identificeren zij verschillende typen. Uit het onderzoek blijkt dat Vlaamse en Nederlandse jongeren online en traditionele nieuwsbronnen combineren waarbij het televisienieuws nog steeds een prominente rol speelt.Het laatste artikel in dit nummer van het Tijdschrift voor Communicatiewetenschap is een literatuuronderzoek naar de relatie tussen mediagebruik en risicogedrag van jongeren in het verkeer. In deze studie staan twee theoretische zienswijzen centraal: de cultivatietheorie en de theorie van het gepland gedrag. Kathleen Beullens en Astrid Dirikx presenteren de resultaten van dit literatuuronderzoek in Mediagebruik en risicogedrag van jongeren in het verkeer: een literatuuroverzicht.


2021 ◽  
Vol 34 (3) ◽  
Author(s):  
Hans De Witte ◽  
Lara Roll ◽  
Anahí Van Hootegem

Samenvatting In deze bijdrage wordt geëxploreerd in hoeverre de coronacrisis van invloed is op onzekerheid over het voortbestaan van de arbeidsplaats, hier geoperationaliseerd als beroepsonzekerheid. Tevens wordt de samenhang onderzocht tussen beroepsonzekerheid en twee maatschappelijke attitudes: politieke machteloosheid en geloof in een coronasamenzwering. Vanuit de literatuur over samenzweringen wordt tot slot afgeleid dat beroepsonzekerheid met het geloof in een coronasamenzwering samenhangt, omdat dergelijk samenzweringsdenken een poging is om betekenis te geven aan een crisissituatie, zoals de coronapandemie. Deze hypothese wordt getoetst door na te gaan in hoeverre politieke machteloosheid de samenhang tussen beroepsonzekerheid en het geloof in een coronasamenzwering medieert. In december 2020 werden via een online survey data verzameld bij 1324 respondenten in Vlaanderen (België). Alle hypothesen werden daarbij bevestigd. De resultaten suggereren dat de coronacrisis niet enkel van invloed was op onze gezondheid en ons gezondheidszorgsysteem, maar dat ook werkgerelateerde, politieke en maatschappelijke attitudes erdoor ‘geïnfecteerd’ kunnen zijn.


2021 ◽  
Vol 34 (2) ◽  
pp. 222-245
Author(s):  
Madelon C. B. Otto ◽  
Joris Van Ruysseveldt ◽  
Nicole Hoefsmit ◽  
Karen van Dam
Keyword(s):  

Samenvatting Burn-out heeft nadelige gevolgen voor zowel werknemers als werkgevers. Preventie van burn-out is dan ook van groot belang. Onderzoek naar burn-outpreventie programma’s heeft zich voornamelijk gericht op interventies geïnitieerd door werkgevers; minder bekend is welke acties werknemers zelf ondernemen om een burn-out te voorkomen. De bevindingen uit een eerdere exploratieve interviewstudie lieten zien dat werknemers proactief gedrag kunnen vertonen om burn-out te voorkomen. Dit gedrag is niet alleen gericht op het werk, maar ook op factoren in het thuis- en persoonlijke domein. Dit artikel beschrijft de kruisvalidatie van een recent ontwikkeld instrument dat meet in welke mate werknemers zelf actie ondernemen om burn-out te voorkomen: de Vragenlijst Proactieve Burn-outpreventiegedrag (VPB). Op basis van gegevens van twee cross-sectionele steekproeven (N1 = 236, N2 = 235) werden exploratieve en confirmatieve factoranalyses uitgevoerd die de factorvaliditeit van het instrument bevestigden. Aanvullende correlatieanalyses lieten zien dat het concept zoals verwacht een positieve samenhang vertoonde met zelfeffectiviteit en een negatieve samenhang met burn-out. De bevindingen suggereren dat proactief burn-outpreventiegedrag op een betrouwbare en valide wijze kan worden gemeten. Indien dit gedrag in vervolgonderzoek effectief blijkt te zijn, is het ontwikkelen en implementeren van een interventie om dit zelf-geïnitieerde gedrag te stimuleren een logische vervolgstap.


2021 ◽  
Vol 37 (3) ◽  
Author(s):  
Melissa Sebrechts ◽  
Thomas Kampen ◽  
Trudie Knijn ◽  
Evelien Tonkens

Samenvatting Dit essay richt zich op de vraag hoe de bijstand rechtvaardiger kan: hoe kunnen baankansen voor bijstandsgerechtigden vergroot worden en hoe kan het bestaan in de bijstand rechtvaardiger? Onder rechtvaardigheid verstaan we, in navolging van politiek filosofe Nancy Fraser: herverdeling, erkenning en vertegenwoordiging. Op basis van recent onderzoek naar de bijstand, gebundeld in het boek Streng maar onrechtvaardig (), laten we zien hoe de bijstand op al deze drie aspecten van rechtvaardigheid tekortschiet. Vervolgens bespreken we verschillende opties voor een rechtvaardiger bestaan in en uit de bijstand die elkaar wederzijds aanvullen: basisinkomen, verhogen van de bijstandsuitkering, individualisering van het recht op bijstand, opleidingskansen, meer zekerheid op de arbeidsmarkt, arbeidspools en basisbanen. Trefwoorden: bijstand, rechtvaardigheid, arbeidsmarkt


Forum+ ◽  
2021 ◽  
Vol 28 (2) ◽  
pp. 42-49
Author(s):  
Tuur Marinus
Keyword(s):  

Abstract In dit artikel bespreekt Tuur Marinus de verschillende verschijningsvormen van het unisono in dans. Van affirmatief tot reflexief, van caleidoscopisch tot activistisch: het unisono blijkt vele gedaantes te kennen. De relatie tot machtsstructuren en choreografisch auteurschap staat daarbij centraal. Het gelijktijdig uitvoeren van dezelfde bewegingen wordt politiek wanneer het dominante opvattingen over dans en collectiviteit bevestigt dan wel ondermijnt. Tegen deze achtergrond bespreekt Tuur Marinus zijn choreografisch onderzoek naar de politieke slagkracht van het unisono als assemblage en oxymoron.


2021 ◽  
Vol 34 (2) ◽  
pp. 270-296
Author(s):  
Lonneke A. L. de Meijer ◽  
Marise Ph. Born ◽  
Joran J. Jongerling ◽  
Henk T. van der Molen

Samenvatting en Sacco et al. (2003) vonden geen effect van demografische gelijkenis tussen beoordelaar en kandidaat op beoordelingen van het selectie-interview. Beide studies onderzochten hiërarchisch lineaire modellen (HLM). Gebruikmakend van eenzelfde HLM-procedure is binnen het huidige onderzoek nagegaan wat het effect is van gelijkenis op scores die gegeven zijn aan cultureel diverse kandidaten tijdens de selectie van politieagenten op een ander veelgebruikt instrument, namelijk het assessment center (AC). Meer specifiek onderzochten we het similar-to-me-effect van demografische gelijkenis (d.w.z. culturele gelijkenis van de beoordelaar ten aanzien van de kandidaat) en van waargenomen gelijkenis (d.w.z. gelijkenis ten aanzien van specifieke culturele groepen, zoals waargenomen door individuele beoordelaars) op scores op het AC. Demografisch similar-to-me bleek gerelateerd te zijn aan Agency-scores van autochtoon Nederlandse kandidaten en kandidaten met een migratieachtergrond, maar niet aan Communion-scores. Waargenomen similar-to-me had geen effect op de beoordelingen van het AC (d.w.z. Agency en Communion). In zijn algemeenheid bleken de effectgrootten erg klein (R2 < .015). Derhalve kan worden geconcludeerd dat we geen bewijs vonden voor een differentieel effect van gelijkenis op de beoordeling van het AC van cultureel diverse kandidaten, wat bevindingen van McCarthy et al. en Sacco et al. repliceert en uitbreidt.


Sign in / Sign up

Export Citation Format

Share Document